ECLI:NL:CRVB:2006:AV5873

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 maart 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/5851 OSV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake indeling werkgever in sector 3 Bouwbedrijf en herindeling per 1 juli 2004

In deze zaak gaat het om de indeling van een werkgever, Loon- en Grondverzetbedrijf, in sector 3 (Bouwbedrijf) door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De werkgever was eerder ingedeeld in sector 1 (Agrarisch bedrijf) en heeft bezwaar aangetekend tegen de herindeling, die per 1 juli 2004 zou ingaan. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld na een beroepschrift van de bedrijfsleider en een vertegenwoordiger van de werkgever. De Raad heeft vastgesteld dat de werkzaamheden van de werkgever aan dijklichamen civieltechnisch van aard zijn, wat betekent dat de indeling in sector 3 terecht is. De Raad heeft daarbij gekeken naar de criteria voor indeling van cultuurtechnische en civieltechnische werkzaamheden, zoals vastgelegd in een schrijven van de Sociale Verzekeringsraad. De Raad concludeert dat de werkzaamheden van de werkgever niet onder de uitzonderingen vallen die cultuurtechnisch werk definiëren. De Raad heeft het beroep van de werkgever ongegrond verklaard en geen termen aanwezig geacht voor een kostenveroordeling. De uitspraak is gedaan op 9 maart 2006.

Uitspraak

04/5851 OSV
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
de vennootschap onder firma Loon- en Grondverzetbedrijf [bedrijfsnaam], gevestigd te [vestigingsplaats] eiseres,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Bij besluit van 15 september 2004 heeft verweerder ongegrond verklaard de bezwaren van eiseres tegen het besluit van 12 mei 2004, waarbij eiseres met ingang van 1 juli 2004 is heringedeeld van sector 1. Agrarisch bedrijf naar sector 3. Bouwbedrijf.
Namens eiseres heeft J. Tuinenga, werkzaam bij Cumela Nederland te Nijkerk, op bij aanvullend beroepschrift van 29 november 2004 aangevoerde gronden tegen dat besluit beroep ingesteld bij de Raad.
Verweerder heeft een verweerschrift, gedateerd 27 december 2004, ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 10 november 2005, waar voor eiseres zijn verschenen haar bedrijfsleider K. Alberts en J. Tuinenga, voornoemd, en waar voor verweerder is verschenen R.J.L. van Wijk, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
II. MOTIVERING
Eiseres houdt zich onder meer bezig met het afwerken van dijklichamen. Deze werkzaamheden bestaan uit het egaliseren van dijklichamen en het vervolgens inzaaien van deze dijklichamen.
Verweerder heeft bepaald dat eiseres met ingang van 1 juli 2004 van rechtswege is aangesloten bij sector 3. Bouwbedrijf. Daarbij heeft verweerder artikel 97l, tweede lid, van de Werkloosheidswet (WW) toegepast, in welk artikellid is bepaald dat, indien een werkgever werkzaamheden doet verrichten die behoren tot verschillende sectoren, hij van rechtswege is aangesloten bij de sector waartoe de werkzaamheden behoren waarvoor hij als werkgever in de regel het grootste bedrag aan loon betaalt of vermoedelijk zal betalen.
Naar de mening van verweerder dienen evenbedoelde werkzaamheden aan dijklichamen te worden aangemerkt als zijnde civieltechnisch van aard. Eiseres meent echter dat deze werkzaamheden cultuurtechnisch van aard zijn, zodat zij aangesloten dient te blijven bij sector 1. Agrarisch bedrijf.
Mede gelet op het verhandelde te zijner zitting stelt de Raad vast dat tussen partijen niet in geschil is dat, indien de werkzaamheden die eiseres uitvoert aan dijklichamen, als zijnde van civieltechnische aard moeten worden aangemerkt, eiseres in het licht van het bepaalde in artikel 97l, tweede lid, van de WW terecht is ingedeeld in sector 3. Bouwbedrijf.
Met partijen is de Raad van oordeel dat voor het antwoord op de vraag of de werkzaamheden van eiseres aan dijklichamen cultuurtechnisch dan wel civieltechnisch van aard zijn, bepalend zijn de criteria/richtlijnen met betrekking tot indeling van cultuurtechnische en civieltechnische bedrijven, zoals vervat in het schrijven van de voormalige Sociale Verzekeringsraad van 3 december 1992.
In dit schrijven is onder meer het volgende vermeld:
“1 Uitgangspunt is de aard van de werkzaamheden (primaire doelstelling).
In twijfelgevallen kan daarnaast gekeken worden naar de aard van de opdrachtgever.
2. Gebruikte definities:
- civieltechnische werkzaamheden: de aanleg van verhardingen, riolering en gebouwen e.d. waarvoor een bouw- of aanlegvergunning is vereist, alsmede het hiermee samenhangende onderhoud;
- cultuurtechnische werkzaamheden: de aanleg van groenvoorzieningen, de daarmee samenhangende grondwerkzaamheden (bovenste grondlaag) en drainage, alsmede het hiermee samenhangende onderhoud;
- groen: “levend materiaal”.
3. De volgende activiteiten worden beschouwd als zijnde civieltechnische werkzaamheden en daarmee behorende tot de bouwnijverheid: grondboringen, bronbemalingen, kabels, buisleidingen, grondwerk (t.b.v. civieltechn. bestemming), wegenbouw, markeringen, sloopwerken, waterbouwkundige werken, funderingswerken en verhuur van bemand materieel voor civieltechnische activiteiten behoudens:
A. de aanleg van buisleidingen in eigen beheer voor drainage t.b.v. landbouw, bewerking van grond en zand t.b.v. een agrarische bestemming en de incidentele aanleg van duikers t.b.v. de ontsluiting van een landbouwperceel, welke als cultuurtechnische werkzaamheden opgevat moeten worden;
B. het aanleggen, verbeteren of onderhouden van sportvelden en andere recreatie-objecten alsmede alle andere grondwerken t.b.v. cultuurtechnische,
civieltechnische, sport-, recreatie- en andere objecten, beplantingen en groenstroken langs wegen. Hierbij is het uitgangspunt dat, indien er een
bouw- /aanlegvergunning vereist is, het civieltechnische werkzaamheden zijn, met uitzondering van de aanleg en het onderhoud van het groen alsmede drainage en de bovenste grondlaag t.b.v. het groen, welke cultuurtechnische activiteiten zijn;
C. de te onderscheiden cultuurtechnische werkzaamheden bij inpoldering en ruilverkaveling: de ontsluiting van gronden en ruilverkaveling dienen als cultuurtechnische werkzaamheden opgevat te worden indien er sprake is van daarmee samenhangende grondbewerking (ploegen, eggen, zaaien, egaliseren van de toplaag van de grond ten behoeve van de plantaardige bestemming etc.) en als civieltechnische werkzaamheden indien er sprake is van grondverwerking in de zin van landinrichting (de aanleg van wegen, watergangen en gemalen).”.
Ter toelichting op het hiervoor onder 3 B en C gestelde is in het schrijven van de Sociale Verzekeringsraad vermeld dat in geval van partiële aanneming en uitvoering van werken (sportvelden, recreatieparken, wegenbouw en ruilverkaveling) onverkort het onderscheid in civieltechnisch en cultuurtechnisch werk kan worden gehanteerd, als gedefinieerd onder 2. Wanneer bovengenoemde werkzaamheden door één onderneming worden aangenomen en uitgevoerd, zal het onderscheid in civiel-/cultuurtechnisch werk gehanteerd kunnen worden voorzover de deelwerkzaamheden functioneel van elkaar onderscheiden kunnen worden.
Het schrijven vermeldt tot slot ook nog dat herindelingen in beginsel plaatsvinden per
1 januari van het opvolgende jaar c.q. niet met terugwerkende kracht.
Gelet op de hiervoor vermelde criteria/richtlijnen is de Raad van oordeel dat de werkzaamheden die eiseres uitvoert aan dijklichamen civieltechnisch van aard zijn. Het aanleggen van een dijklichaam is het tot stand brengen van een waterbouwkundig werk, hetgeen zonder meer als een werkzaamheid van civieltechnische aard moet worden aangemerkt. De werkzaamheden die eiseres uitvoert, vallen niet onder de onder 3 A, B en C genoemde uitzonderingen, in het bijzonder niet onder de onder B genoemde uitzondering. De Raad merkt de werkzaamheden van eiseres niet aan als het aanleggen en onderhouden van groen. Hierbij acht de Raad doorslaggevend dat de werkzaamheden van eiseres niet functioneel kunnen worden onderscheiden van de aanleg van het dijklichaam, waarvoor een aanlegvergunning is vereist. Door eiseres is niet bestreden dat zij menskracht en materieel beschikbaar stelt aan de hoofdaannemer, die zich jegens zijn opdrachtgever heeft verbonden om een dijklichaam te realiseren volgens een bestek dat voorziet in de afwerking van dat dijklichaam op een wijze als eiseres pleegt te verrichten.
Van de van de aanleg van een dijklichaam te onderscheiden activiteiten, bijvoorbeeld het aanleggen van een groenvoorziening na de totstandkoming (afwerking) van het dijklichaam, is geen sprake.
Met betrekking tot de datum met ingang waarvan eiseres is ingedeeld, overweegt de Raad dat het schrijven van de Sociale Verzekeringsraad zich niet verzet tegen een indeling per een andere datum dan 1 januari. Dit schrijven vermeldt slechts dat in beginsel een indeling per 1 januari plaatsvindt. Nu eiseres haar beroepsgrond met betrekking tot de datum waarop zij is heringedeeld, niet nader heeft onderbouwd, ziet de Raad onvoldoende grond om het bestreden besluit op dit punt voor onrechtmatig te houden.
Uit het vorenstaande volgt dat het beroep van eiseres ongegrond dient te worden verklaard.
De Raad acht tot slot geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. R.C. Schoemaker als voorzitter en mr. B.J. van der Net en
mr. G. van der Wiel, in tegenwoordigheid van mr. M. Renden als griffier en uitgesproken in het openbaar op 9 maart 2006.
(get.) R.C. Schoemaker.
(get.) M. Renden.