ECLI:NL:CRVB:2006:AV6099
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- K.J.S. Spaas
- Rechtspraak.nl
Intrekking van WAO-uitkering en oordeel deskundige
In deze zaak gaat het om de intrekking van de WAO-uitkering van appellant, die in hoger beroep is gekomen tegen een uitspraak van de rechtbank Alkmaar. De rechtbank had op 13 februari 2004 het beroep van appellant tegen het besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen ongegrond verklaard. Dit besluit was genomen naar aanleiding van een eerdere beslissing van 1 mei 2001, waarbij de uitkering per 15 mei 2001 was ingetrokken omdat appellant minder dan 15% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank had appellant laten onderzoeken door een onafhankelijke deskundige en had zich geconformeerd aan diens oordeel, zonder aanleiding te zien om aan de deskundigheid van deze expert te twijfelen.
In hoger beroep herhaalt appellant grotendeels de grieven die eerder bij de rechtbank zijn aangevoerd. De Centrale Raad van Beroep bevestigt het oordeel van de rechtbank en stelt dat er geen feiten of omstandigheden zijn die rechtvaardigen dat van het gebruikelijke uitgangspunt, namelijk het volgen van het oordeel van de ingeschakelde deskundige, moet worden afgeweken. De Raad wijst ook op de brief van de behandelend sociaal psychiatrisch verpleegkundige van appellant, A. van Doesburg, maar concludeert dat deze niet kan worden gelijkgesteld aan het oordeel van een door de rechter ingeschakelde deskundige. Daarom heeft deze brief geen doorslaggevende betekenis.
De Raad komt tot de conclusie dat het hoger beroep van appellant niet kan slagen en wijst het verzoek om schadevergoeding af, omdat er geen plaats is voor vergoeding op basis van artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht. De Raad ziet ook geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en de zaak wordt afgesloten met de beslissing van de Centrale Raad van Beroep op 21 maart 2006.