ECLI:NL:CRVB:2006:AV6099

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 maart 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/1646 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • K.J.S. Spaas
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering en oordeel deskundige

In deze zaak gaat het om de intrekking van de WAO-uitkering van appellant, die in hoger beroep is gekomen tegen een uitspraak van de rechtbank Alkmaar. De rechtbank had op 13 februari 2004 het beroep van appellant tegen het besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen ongegrond verklaard. Dit besluit was genomen naar aanleiding van een eerdere beslissing van 1 mei 2001, waarbij de uitkering per 15 mei 2001 was ingetrokken omdat appellant minder dan 15% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank had appellant laten onderzoeken door een onafhankelijke deskundige en had zich geconformeerd aan diens oordeel, zonder aanleiding te zien om aan de deskundigheid van deze expert te twijfelen.

In hoger beroep herhaalt appellant grotendeels de grieven die eerder bij de rechtbank zijn aangevoerd. De Centrale Raad van Beroep bevestigt het oordeel van de rechtbank en stelt dat er geen feiten of omstandigheden zijn die rechtvaardigen dat van het gebruikelijke uitgangspunt, namelijk het volgen van het oordeel van de ingeschakelde deskundige, moet worden afgeweken. De Raad wijst ook op de brief van de behandelend sociaal psychiatrisch verpleegkundige van appellant, A. van Doesburg, maar concludeert dat deze niet kan worden gelijkgesteld aan het oordeel van een door de rechter ingeschakelde deskundige. Daarom heeft deze brief geen doorslaggevende betekenis.

De Raad komt tot de conclusie dat het hoger beroep van appellant niet kan slagen en wijst het verzoek om schadevergoeding af, omdat er geen plaats is voor vergoeding op basis van artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht. De Raad ziet ook geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en de zaak wordt afgesloten met de beslissing van de Centrale Raad van Beroep op 21 maart 2006.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
04/1646 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellant is mr. drs. F. Westenberg, advocaat te Hoorn, op bij aanvullend beroepschrift (met bijlagen) vermelde gronden in hoger beroep gekomen van een door de rechtbank Alkmaar op 13 februari 2004 tussen partijen gegeven uitspraak, nummer WAO 02/326, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van de Raad op 7 februari 2006, waar partijen niet zijn verschenen.
II. MOTIVERING
Bij besluit van 20 februari 2002 (hierna: het bestreden besluit) heeft gedaagde ongegrond verklaard het bezwaar van appellant tegen het besluit van 1 mei 2001, waarbij gedaagde met ingang van 15 mei 2001 voor zover hier van belang de uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) heeft ingetrokken, onder de overweging dat appellant op 15 mei 2001 minder dan 15% arbeidsongeschikt was.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft appellant laten onderzoeken door een onafhankelijke deskundige en heeft zich geconformeerd aan diens oordeel. De rechtbank heeft overwogen dat er geen aanleiding is om aan het oordeel van de deskundige te twijfelen.
Hetgeen appellant in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak naar voren heeft gebracht, komt in hoofdzaak neer op een herhaling van de reeds bij de rechtbank aangevoerde en in de aangevallen uitspraak besproken grieven.
De Raad kan zich verenigen met het oordeel en de motivering van het oordeel over het bestreden besluit door de rechtbank. Hij maakt dat oordeel en de motivering ervan tot het zijne.
In vaste rechtspraak van de Raad ligt besloten dat de Raad het oordeel van een onafhankelijke door de bestuursrechter ingeschakelde deskundige in beginsel pleegt te volgen. Van feiten of omstandigheden op grond waarvan het aangewezen voorkomt in dit geval van dat uitgangspunt af te wijken is de Raad niet gebleken.
De in hoger beroep overgelegde brief van de behandelaar van appellant A. van Doesburg, sociaal psychiatrisch verpleegkundige, leidt niet tot een andere uitkomst. Hierbij wil de Raad nog opmerken dat een behandelend sociaal psychiatrisch verpleegkundige niet op een lijn kan worden gesteld met een door de rechter ingeschakelde deskundige zodat geen doorslaggevende betekenis kan worden toegekend aan de overgelegde brief.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet kan slagen. Voor vergoeding van schade als door appellant verzocht is ingevolge artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het onderhavige geval dan ook geen plaats, zodat de Raad dit verzoek afwijst.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. K.J.S. Spaas in tegenwoordigheid van A.H. Hagendoorn-Huls als griffier en uitgesproken in het openbaar op 21 maart 2006.
(get.) K.J.S. Spaas.
(get.) A.H. Hagendoorn-Huls.