ECLI:NL:CRVB:2006:AV6119

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 maart 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/2651 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • K.J.S. Spaas
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WAO-uitkering en beoordeling arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de weigering van een WAO-uitkering aan appellante, die in hoger beroep is gekomen tegen een uitspraak van de rechtbank Maastricht. De rechtbank had op 8 april 2004 geoordeeld dat de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) terecht had besloten dat appellante met ingang van 25 maart 2002 geen recht had op een uitkering op grond van de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. F.H. Kuiper, heeft in hoger beroep aanvullende gronden ingediend, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelt dat deze gronden geen wezenlijk nieuwe gezichtspunten bevatten ten opzichte van de eerdere procedure. Tijdens de zitting op 7 februari 2006 zijn partijen niet verschenen, maar de Raad heeft de zaak toch behandeld.

De Raad bevestigt het oordeel van de rechtbank en stelt vast dat er geen overschrijdingen zijn geconstateerd in de geduide functies. De brief van de osteopaat, dr. L. Rademaker, die in hoger beroep is overgelegd, biedt geen aanwijzingen dat appellante op de datum in geding niet in staat zou zijn om arbeid te verrichten. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet kan slagen en ziet geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, dat betreft de proceskostenveroordeling.

De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep is gedaan door mr. K.J.S. Spaas, in tegenwoordigheid van griffier A.H. Hagendoorn-Huls, en is openbaar uitgesproken op 21 maart 2006. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarmee de weigering van de WAO-uitkering aan appellante wordt gehandhaafd.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
04/2651 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellante is mr. F.H. Kuiper, advocaat te Maastricht, op bij aanvullend beroepschrift vermelde gronden in hoger beroep gekomen van een door de rechtbank Maastricht op 8 april 2004 tussen partijen gegeven uitspraak, nummer AWB 2003/392 WAO, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Op 8 september 2004 heeft mr. Kuiper nog een brief van de osteopaat, dr. L. Rademaker overgelegd.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Bij schrijven van 28 juni 2005, met als bijlage een rapport van 23 juni 2005 van de bezwaararbeidsdeskundige C.G.H.J. Habets, heeft gedaagde een vraagstelling van de Raad beantwoord.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van de Raad op 7 februari 2006, waar partijen niet zijn verschenen.
II. MOTIVERING
Partijen zijn in dit geding verdeeld over het antwoord op de vraag of gedaagde bij het bestreden, op bezwaar genomen besluit van 11 februari 2003 terecht heeft besloten dat appellante met ingang van 25 maart 2002 geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO).
Met de rechtbank en met overneming van de daartoe door haar gebezigde gronden is de Raad van oordeel dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord.
Hetgeen namens appellante in hoger beroep wordt aangevoerd, bevat in vergelijking met het door haar in eerste aanleg aangevoerde geen wezenlijk nieuwe gezichtspunten en heeft de Raad niet tot een ander oordeel kunnen brengen. De Raad overweegt voorts nog dat in de geduide functies geen overschrijdingen zijn geconstateerd. Tevens geeft de in hoger beroep overgelegde brief van de osteopaat Rademaker geen aanwijzingen dat appellante op de datum in geding niet in staat zou zijn om arbeid te kunnen verrichten.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet kan slagen.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. K.J.S. Spaas in tegenwoordigheid van A.H. Hagendoorn-Huls als griffier en uitgesproken in het openbaar op 21 maart 2006.
(get.) K.J.S. Spaas.
(get.) A.H. Hagendoorn-Huls.
MR