ECLI:NL:CRVB:2006:AV6119
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- K.J.S. Spaas
- Rechtspraak.nl
Weigering WAO-uitkering en beoordeling arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om de weigering van een WAO-uitkering aan appellante, die in hoger beroep is gekomen tegen een uitspraak van de rechtbank Maastricht. De rechtbank had op 8 april 2004 geoordeeld dat de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) terecht had besloten dat appellante met ingang van 25 maart 2002 geen recht had op een uitkering op grond van de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. F.H. Kuiper, heeft in hoger beroep aanvullende gronden ingediend, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelt dat deze gronden geen wezenlijk nieuwe gezichtspunten bevatten ten opzichte van de eerdere procedure. Tijdens de zitting op 7 februari 2006 zijn partijen niet verschenen, maar de Raad heeft de zaak toch behandeld.
De Raad bevestigt het oordeel van de rechtbank en stelt vast dat er geen overschrijdingen zijn geconstateerd in de geduide functies. De brief van de osteopaat, dr. L. Rademaker, die in hoger beroep is overgelegd, biedt geen aanwijzingen dat appellante op de datum in geding niet in staat zou zijn om arbeid te verrichten. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet kan slagen en ziet geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, dat betreft de proceskostenveroordeling.
De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep is gedaan door mr. K.J.S. Spaas, in tegenwoordigheid van griffier A.H. Hagendoorn-Huls, en is openbaar uitgesproken op 21 maart 2006. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarmee de weigering van de WAO-uitkering aan appellante wordt gehandhaafd.