ECLI:NL:CRVB:2006:AV6189
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- B.J. van der Net
- Rechtspraak.nl
Verhouding tussen vader en zoon in arbeidsrelatie en recht op WW-uitkering
In deze zaak gaat het om de vraag of de vader, appellant, recht heeft op een WW-uitkering op basis van een vermeende verzekeringsplichtige gezagsrelatie tot zijn zoon. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep van de vader tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die op 20 april 2005 oordeelde dat er geen sprake was van een arbeidsovereenkomst tussen de vader en de zoon. De vader stelt dat hij in een gezagsrelatie tot zijn zoon heeft gewerkt, maar de Raad oordeelt dat de familieband tussen hen de arbeidsrelatie heeft beïnvloed. De Raad wijst erop dat de zoon het management van het restaurant heeft uitgevoerd, terwijl de vader voornamelijk ondersteunende taken heeft verricht, zoals koken. Dit wijst eerder op een horizontale samenwerking dan op een gezagsrelatie.
De Raad concludeert dat er onvoldoende bewijs is voor een werkgeversgezag van de zoon over de vader. De rechtbank had eerder al geoordeeld dat de familieverhouding een overheersende rol speelt in hun samenwerking, wat de vereiste gezagsverhouding ondermijnt. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en stelt dat de vader geen recht kan doen gelden op een WW-uitkering, en dat het verleende voorschot op deze uitkering terecht kan worden teruggevorderd. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep is gedaan op 16 maart 2006, en de zaak is behandeld in het openbaar. De Raad heeft de zaak zorgvuldig gewogen en komt tot de conclusie dat het hoger beroep van de vader niet slaagt.