ECLI:NL:CRVB:2006:AV6198

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 maart 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
05/2303 CSV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • B.J. van der Net
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoofdelijk aansprakelijkheid van bestuurder voor onbetaald gebleven premies werknemersverzekeringen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 maart 2006 uitspraak gedaan in hoger beroep over de hoofdelijkheid van een bestuurder voor onbetaald gebleven premies werknemersverzekeringen. De appellant, vertegenwoordigd door mr. H.G.R. Meulmeester, had hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 3 maart 2005, waarin de rechtbank de gedaagde, de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, in het gelijk had gesteld. De centrale vraag was of de appellant als bestuurder van een besloten vennootschap terecht hoofdelijk aansprakelijk was gesteld voor een bedrag van € 14.308,14 aan onbetaalde premies over het jaar 2001.

De rechtbank had in haar uitspraak geoordeeld dat er geen rechtsgeldige melding van betalingsonmacht was gedaan door de appellant en dat er sprake was van kennelijk onbehoorlijk bestuur. In hoger beroep heeft de appellant geen nieuwe grieven aangevoerd en bleef hij bij zijn eerdere stellingen. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de appellant zich schuldig had gemaakt aan bestuurlijk onverantwoord handelen, wat leidde tot de conclusie dat hij hoofdelijk aansprakelijk was voor de onbetaalde premies.

De Raad concludeerde dat de bevindingen uit de faillissementsverslagen van de curator, die wezen op onrechtmatige betalingen door de appellant aan zichzelf, niet weerlegd waren door de appellant. De Raad zag geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten, en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
05/2302 CSV
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellant is door mr. H.G.R. Meulmeester, advocaat te Amstelveen, op bij beroepschrift aangevoerde gronden bij de Raad hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 3 maart 2005, kenmerk 04/1363.
Namens gedaagde is een op 9 augustus 2005 gedagtekend verweerschrift ingediend.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van de Raad, gehouden op
9 maart 2006. Partijen zijn daar niet verschenen.
II. MOTIVERING
Partijen verschillen in dit geding over het antwoord op de vraag of appellant als bestuurder van [de besloten vennootschap] terecht en op goede gronden hoofdelijk aansprakelijk is gesteld voor de door genoemde vennootschap onbetaald gelaten premies werknemersverzekeringen over 2001 tot een bedrag van € 14308,14.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank gedaagde overeenkomstig diens na bezwaar genomen besluit van 26 mei 2004 in het gelijk gesteld.
In hoger beroep heeft appellant in essentie geen andere grieven ontwikkeld dan in eerste aanleg en is zonder nadere motivering bij zijn eerdere stellingen gebleven.
De Raad overweegt te dien aanzien dat hij zich verenigt met de naar behoren gemotiveerde, op artikel 16d CSV steunende zienswijze van de rechtbank in de aangevallen uitspraak dat er geen sprake is geweest van een rechtsgeldige melding van betalingsonmacht, terwijl er evenmin een dragende grond wordt aangevoerd ter ontkrachting van het vermoeden dat er van de zijde van appellant als bestuurder van de vennootschap sprake is geweest van kennelijk onbehoorlijk bestuur ten tijde in geding.
Daarentegen heeft de Raad uit de onderbouwde faillissementsverslagen van de curator van 7 mei 2002 en van 26 september 2002 onbetwist kunnen afleiden dat appellant zich schuldig heeft gemaakt aan een paulianeus, bestuurlijk onverantwoord tot kennelijk onbehoorlijk bestuur leidend handelen, zoals het verrichten van onrechtmatige betalingen aan zichzelf bij binnenkomende inkomsten op de bankrekening van de vennootschap, terwijl het faillissement daarvan dreigde.
De Raad stelt vast dat appellant geen concludente, concrete argumenten heeft aangedragen welke de bevindingen uit die rapporten op enigerlei wijze weerleggen.
Het hoger beroep van appellant slaagt derhalve volgens de Raad niet en de aangevallen uitspraak van de rechtbank komt voor bevestiging in aanmerking.
De Raad ziet tot slot geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. B.J. van der Net, in tegenwoordigheid van R.E. Lysen als griffier en uitgesproken in het openbaar op 16 maart 2006.
(get.) B.J. van der Net.
(get.) R.E. Lysen.