ECLI:NL:CRVB:2006:AV6207

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 maart 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/1022 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • K.J.S. Spaas
  • A.H. Hagendoorn-Huls
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WAO-uitkering en beoordeling van medische en arbeidskundige aspecten

In deze zaak gaat het om de weigering van een WAO-uitkering aan appellante, die in hoger beroep is gegaan tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch. De Centrale Raad van Beroep behandelt de zaak, waarbij de Raad zich baseert op de medische en arbeidskundige aspecten van de schatting die door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) is gemaakt. De appellante heeft bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Uwv, dat haar uitkering met ingang van 13 augustus 2001 heeft geweigerd. De rechtbank heeft het beroep tegen dit besluit ongegrond verklaard, en appellante heeft hiertegen hoger beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 7 februari 2006 is appellante niet verschenen, maar de gedaagde partij was vertegenwoordigd door een advocaat van het Uwv.

De Raad overweegt dat de rechtbank uitvoerig heeft uiteengezet waarom zij zich kon verenigen met de medische en arbeidskundige beoordeling van het Uwv. Appellante heeft in hoger beroep voornamelijk dezelfde grieven herhaald die eerder bij de rechtbank zijn aangevoerd. De Raad bevestigt het oordeel van de rechtbank en stelt dat de medische gronden voor arbeidsongeschiktheid objectief moeten worden vastgesteld. De Raad benadrukt dat niet-medische oordelen over de geschiktheid voor arbeid niet kunnen prevaleren boven medische bevindingen. Op basis van deze overwegingen komt de Raad tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

De Centrale Raad van Beroep besluit dan ook om de eerdere uitspraak van de rechtbank te bekrachtigen, zonder termen aanwezig te zien voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan op 21 maart 2006 door mr. K.J.S. Spaas, in aanwezigheid van griffier A.H. Hagendoorn-Huls.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
04/1022 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Namens appellante heeft mr. F.E. van Nisselrooij, advocaat te 's-Hertogenbosch, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 22 januari 2004, nummer AWB 02/2789 WAO, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 7 februari 2006, waar appellante niet is verschenen en waar namens gedaagde is verschenen mr. J.W. Rutgers, werkzaam bij het Uwv.
II. MOTIVERING
Bij besluit van 9 september 2002: verder het bestreden besluit, heeft gedaagde ongegrond verklaard het bezwaar van appellante tegen een besluit van 7 augustus 2001, waarbij appellante met ingang van 13 augustus 2001 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) is geweigerd.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. In de aangevallen uitspraak is uitvoerig uiteengezet waarom de rechtbank zich met de medische en arbeidskundige aspecten van de onderhavige schatting heeft kunnen verenigen.
Hetgeen appellante in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak naar voren heeft gebracht komt in hoofdzaak neer op een herhaling van de reeds bij de rechtbank aangevoerde en in de aangevallen uitspraak besproken grieven.
De Raad kan zich verenigen met het oordeel en de motivering van het oordeel over het bestreden besluit door de rechtbank. Hij maakt dat oordeel en de motivering ervan tot het zijne.
Naar aanleiding van de in hoger beroep overgelegde verklaringen van familieleden van appellante over haar functioneren overweegt de Raad als volgt.
Al eerder heeft de Raad overwogen dat in de onderscheiden arbeidsongeschiktheidswetten -voor zover in dit verband van belang- is bepaald dat arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebreken, zwangerschap of bevalling niet in staat is om met arbeid te verdienen hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring met arbeid gewoonlijk verdienen.
Naar vaste rechtspraak van de Raad dient dit artikel aldus uitgelegd te worden dat slechts sprake is van arbeids- ongeschiktheid als een verzekerde op medische gronden naar objectieve maatstaven gemeten de in aanmerking komende arbeid niet kan of mag verrichten.
De Raad overweegt dat indien bijzondere, laat staan doorslaggevende betekenis zou worden toegekend aan een oordeel van niet-medici over medische zaken als het al dan niet kunnen verrichten van arbeid, welk oordeel niet wordt ondersteund door medische bevindingen, de hiervoor genoemde wetsuitleg zou worden verlaten.
Uit het vorenstaande volgt dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. K.J.S. Spaas in tegenwoordigheid van A.H. Hagendoorn-Huls als griffier en uitgesproken in het openbaar op 21 maart 2006.
(get.) K.J.S. Spaas.
(get.) A.H. Hagendoorn-Huls.