ECLI:NL:CRVB:2006:AV7845
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- Rechtspraak.nl
Weigering van ziekengeld op basis van geschiktheid voor geselecteerde functies
In deze zaak gaat het om de weigering van ziekengeld aan appellant, die zich ziek had gemeld vanwege allergieklachten. Appellant was eerder ongeschikt verklaard voor zijn werk in de tomatenteelt en had geen uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsuitkering (WAO) ontvangen. Na een wachttijd van 52 weken, die op 3 april 2000 was verstreken, werd appellant geschikt geacht voor andere functies. Op 4 februari 2003 meldde hij zich opnieuw ziek vanuit een uitkeringssituatie ingevolge de Werkloosheidswet. De verzekeringsarts concludeerde dat appellant voor enkele functies niet geschikt was, maar dat er nog steeds passende functies beschikbaar waren. Op 21 maart 2003 werd appellant meegedeeld dat hij geen ziekengeld meer zou ontvangen, omdat hij niet langer arbeidsongeschikt werd geacht.
Appellant ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond. Vervolgens ging appellant in hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep. Tijdens de zitting op 15 februari 2006 waren partijen niet aanwezig. De Raad beoordeelde de zaak op basis van de ingediende stukken en concludeerde dat de verzekeringsartsen terecht hadden vastgesteld dat appellant voor de resterende functies geschikt was. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen reden was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen.
De Raad benadrukte dat volgens de wet de verzekerde recht heeft op ziekengeld bij ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte of gebrek. In dit geval werd de maatstaf voor geschiktheid bepaald door de functies die appellant eerder als passend waren aangemerkt in het kader van de WAO. De Raad oordeelde dat de eerdere conclusies van de verzekeringsartsen correct waren en dat appellant geen recht had op ziekengeld.