ECLI:NL:CRVB:2006:AV8875
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- D.J. van der Vos
- J.W. Schuttel
- R.C. Stam
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van WAO-uitkering wegens geen relevant verlies aan verdienvermogen
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin haar beroep tegen de beëindiging van haar WAO-uitkering ongegrond werd verklaard. De Centrale Raad van Beroep heeft op 17 maart 2006 uitspraak gedaan. Appellante, die als meewerkend voorvrouw in een schoonmaakbedrijf werkte, had een WAO-uitkering ontvangen na een verkeersongeluk op 4 mei 1999, waarbij zij diverse restgevolgen ondervond. Gedaagde, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, had de uitkering per 7 oktober 2002 beëindigd, omdat appellante op die datum geen relevant verlies aan verdienvermogen meer zou ondervinden.
De Raad heeft vastgesteld dat de verzekeringsartsen eenduidig waren in hun oordeel over de arbeidsbeperkingen van appellante, maar dat de arbeidsdeskundige niet voldoende rekening had gehouden met de specifieke eisen van de functies die aan appellante werden voorgesteld. De Raad oordeelde dat de conclusies van de arbeidsdeskundige niet voldoende waren onderbouwd, vooral gezien de beperkingen die voortvloeiden uit de medische rapportages. De Raad heeft daarom de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd en het inleidende beroep gegrond verklaard.
De Raad heeft gedaagde opgedragen om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van appellante, met inachtneming van de uitspraak. Tevens is gedaagde veroordeeld in de kosten van het geding, die aan de zijde van appellante zijn begroot op € 1.306,48, inclusief het griffierecht van € 118,-. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van medische gegevens en arbeidsmogelijkheden in het kader van de WAO.