ECLI:NL:CRVB:2006:AW1803

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 april 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/5688 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.J. Simon
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Korting op AOW-pensioen vanwege onverzekerde tijdvakken

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant die in Turkije woont en die in Nederland heeft gewerkt van 22 mei 1964 tot 1980. Hij heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die op 21 oktober 2003 zijn beroep tegen een besluit van de Sociale verzekeringsbank (Svb) ongegrond heeft verklaard. De Svb had in een besluit van 6 augustus 2001 aan de appellant een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) toegekend ter hoogte van 72% van het pensioen voor een gehuwde, met een korting van 28% op het AOW-pensioen en 24% op de toeslag. De Svb baseerde deze kortingen op het feit dat appellant in bepaalde periodes niet verzekerd was voor de AOW.

Tijdens de zitting op 24 februari 2006 was de appellant niet aanwezig, maar de Svb werd vertegenwoordigd door J.Y. van den Berg. De Centrale Raad van Beroep heeft overwogen dat de Svb op goede gronden de kortingen heeft toegepast. De Raad heeft vastgesteld dat er geen korting op het AOW-pensioen is toegepast voor de periode waarin appellant in Nederland werkte, maar dat de Svb wel degelijk de kortingen heeft kunnen toepassen op basis van de onverzekerde tijdvakken van de appellant en zijn echtgenote.

De Raad heeft geconcludeerd dat het hoger beroep niet kan slagen en heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd. Tevens is er geen aanleiding gezien om proceskosten te vergoeden. De uitspraak is gedaan door H.J. Simon en is openbaar uitgesproken op 7 april 2006. Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

03/5688 AOW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (Turkije) (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 21 oktober 2003, 02/4695 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).
Datum uitspraak: 7 april 2006
I. PROCESVERLOOP
Met ingang van 1 januari 2003 zijn de artikelen 3, 4 en 5 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, voorzover het betreft de Sociale verzekeringsbank in werking getreden. Thans oefent de Svb de taken en bevoegdheden uit die tot genoemde datum werden uitgeoefend door de Sociale Verzekeringsbank.
In deze uitspraak wordt onder de Svb tevens verstaan de Sociale Verzekeringsbank.
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 februari 2006, waar appellant niet is verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door J.Y. van den Berg.
II. OVERWEGINGEN
Bij besluit van 6 augustus 2001 heeft de Svb met ingang van 1 maart 2001 aan appellant een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) toegekend ter hoogte van 72% van het pensioen voor een gehuwde. Daarbij is de Svb er vanuitgegaan dat appellant van 1 januari 1957 tot en met 21 mei 1964 en van 1 januari 2000 tot en met 9 maart 2001 niet verzekerd is geweest ingevolge de AOW en hij niet voldoet aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de zogenoemde overgangsvoordelen voor tijdvakken gelegen vóór 1 januari 1957. Tevens heeft de Svb met ingang van
1 maart 2001 een toeslag ingevolge de AOW aan appellant toegekend, waarop een korting is toegepast van 24%. De Svb heeft besloten tot deze korting, omdat de echtgenote van appellant niet verzekerd is geweest ingevolge de AOW van 1 januari 1957 tot en met 21 mei 1964 en van 1 januari 2000 tot en met 9 maart 2001 en zij niet voldoet aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de overgangsvoordelen. Bij besluit van 23 september 2002 (hierna: het bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar tegen het besluit van 6 augustus 2001 ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Appellant heeft in hoger beroep -kort samengevat- aangevoerd dat hij van 22 mei 1964 tot 1980 in Nederland werkzaam is geweest en hij de rechten wenst te krijgen die hij over deze periode heeft opgebouwd.
De Raad overweegt als volgt.
Blijkens het bestreden besluit is de Svb er onder meer vanuitgegaan dat appellant in de periode dat hij in Nederland werkzaam is geweest, verzekerd was ingevolge de AOW. Anders dan appellant kennelijk denkt is over deze periode geen korting op zijn AOW-pensioen toegepast. De Raad is voorts van oordeel dat de Svb op goede gronden een korting van 28% heeft toegepast op appellants AOW-pensioen en van 24% op de toeslag. De Raad onderschrijft hetgeen de Svb dienaangaande in het bestreden besluit heeft overwogen.
Uit het hiervoor overwogene vloeit voort dat het hoger beroep niet kan slagen, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad acht geen termen aanwezig toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten.
Beslist wordt als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. Simon. De beslissing is, in tegenwoordigheid van C.D.A. Bos als griffier, uitgesproken in het openbaar op 7 april 2006.
(get.) H.J. Simon.
(get.) C.D.A. Bos.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen inzake het begrip kring van verzekerden.