ECLI:NL:CRVB:2006:AW1855

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 april 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/5157 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.J. Simon
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake recht op kinderbijslag voor kinderen verblijvende in Marokko

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht, waarin de vraag centraal staat of appellant recht heeft op kinderbijslag voor zijn kinderen El Mustapha, Chaimae en Marouane, die in Marokko verblijven. De uitspraak van de rechtbank dateert van 9 augustus 2004 en betreft de zaak met nummer 04/5157. De Centrale Raad van Beroep heeft op 7 april 2006 uitspraak gedaan in deze zaak.

Appellant heeft hoger beroep ingesteld via zijn advocaat mr. P.J. Stronks. De Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft een verweerschrift ingediend en werd vertegenwoordigd door mr. G. van der Schuur tijdens de zitting op 24 februari 2006. De Raad heeft in zijn overwegingen verwezen naar de relevante feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de aangevallen uitspraak.

Het geschil spitst zich toe op de vraag of appellant in het eerste kwartaal van 2003 aan de voorwaarden van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) heeft voldaan, door aan te tonen dat hij zijn kinderen in belangrijke mate heeft onderhouden. De Raad heeft vastgesteld dat de kinderen gedurende het kwartaal niet tot het huishouden van appellant behoorden, wat betekent dat hij een onderhoudsbijdrage moet aantonen.

De Raad concludeert dat het bedrag van € 1020,-- plus € 10,-- aan overmakingskosten onvoldoende is om aan de onderhoudseis te voldoen. Hierdoor heeft de Svb terecht geweigerd om appellant kinderbijslag toe te kennen. De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak en ziet geen aanleiding om proceskosten te vergoeden. De uitspraak is gedaan door H.J. Simon, in tegenwoordigheid van griffier C.D.A. Bos, en is openbaar uitgesproken op 7 april 2006.

Uitspraak

04/5157 AKW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 9 augustus 2004, 04/5157 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).
Datum uitspraak: 7 april 2006
I. PROCESVERLOOP
Met ingang van 1 januari 2003 zijn de artikelen 3, 4 en 5 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, voorzover het betreft de Sociale verzekeringsbank in werking getreden. Thans oefent de Svb de taken en bevoegdheden uit die tot genoemde datum werden uitgeoefend door de Sociale Verzekeringsbank.
In deze uitspraak wordt onder de Svb tevens verstaan de Sociale Verzekeringsbank.
Namens appellant heeft mr. P.J. Stronks, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 februari 2006, waar appellant zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. H.W. van Eeuwijk, advocaat te Utrecht. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G. van der Schuur.
II. OVERWEGINGEN
Voor een uitgebreide weergave van de relevante feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak.
In hoger beroep is tussen partijen in geschil of appellant over het eerste kwartaal van 2003 recht heeft op kinderbijslag voor zijn kinderen El Mustapha, Chaimae en Marouane. Tussen partijen is niet in geschil dat deze kinderen, die in Marokko verblijven, gedurende dit kwartaal niet behoorden tot het huishouden van appellant. Dit betekent dat appellant een onderhoudsbijdrage in het levensonderhoud van El Mustapha, Chaimae en Marouane dient aan te tonen.
Het geschil spitst zich derhalve toe op de vraag of appellant over het in geding zijnde kwartaal heeft voldaan aan de bij en krachtens de AKW gestelde voorwaarde dat hij voornoemde kinderen in belangrijke mate, dat wil zeggen voor een bedrag van tenminste € 386,-- per kind per kwartaal, heeft onderhouden. Blijkens vaste rechtspraak van de Raad dient een verzekerde desgevraagd op een voor het uitvoeringsorgaan eenvoudig te controleren wijze -met name door middel van internationale postwissels of bankoverschrijvingen ten name van de persoon die de kinderen verzorgt- aan te tonen dan wel aannemelijk te maken dat hij voor zijn niet in Nederland verblijvende kinderen heeft voldaan aan de voor hem geldende onderhoudsbijdrage.
Door appellant zijn bankafschriften overgelegd waaruit blijkt dat op 28 januari 2003 € 952,94 is overgemaakt aan mevrouw [naam mevrouw 1] en op 28 februari 2003 € 1020,-- is overgemaakt aan mevrouw [naam mevrouw 2]. De Svb heeft naar het oordeel van de Raad eerstgenoemd bedrag terecht niet bij de beoordeling van het recht op kinderbijslag betrokken, omdat niet is gebleken dat mevrouw [naam mevrouw 1] als (mede)verzorgster van de kinderen is aan te merken.
De Raad neemt hierbij onder meer de resultaten van het door de Svb verrichte buitendienstonderzoek in aanmerking.
De Raad stelt voorts vast dat het bedrag van € 1020,-- plus € 10,-- aan overmakingskosten onvoldoende is om aan de hiervoor omschreven onderhoudseis te voldoen. Het vorenstaande leidt ertoe dat de Svb terecht geweigerd heeft appellant over het eerste kwartaal van 2003 kinderbijslag toe te kennen.
Uit het hiervoor overwogene vloeit voort dat het hoger beroep niet kan slagen, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad acht geen termen aanwezig toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten.
Beslist wordt als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. Simon. De beslissing is, in tegenwoordigheid van C.D.A. Bos als griffier, uitgesproken in het openbaar op 7 april 2006.
(get.) H.J. Simon.
(get.) C.D.A. Bos.