ECLI:NL:CRVB:2006:AW1880

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 maart 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/1916 WVG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M.I. ’t Hooft
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek verhuiskostenvergoeding op grond van de Wet voorzieningen gehandicapten

In deze zaak heeft appellant, vertegenwoordigd door mr. A.L. Kuit, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die op 26 februari 2004 het verzoek om verhuiskostenvergoeding op grond van de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg) had afgewezen. Appellant, die psychische klachten ondervindt en een Wajong-uitkering ontvangt, verzocht de gemeente Rotterdam om een financiële tegemoetkoming voor verhuiskosten, omdat hij meende dat zijn woonsituatie, gekenmerkt door overlast en gehorigheid, hem belemmerde in het normale gebruik van zijn woning. De gemeente, vertegenwoordigd door mr. H.H. Nicolai, heeft het bezwaar van appellant ongegrond verklaard, na advies van de Wvg-adviseur I. Bergshoeff, die concludeerde dat er geen relevante beperkingen waren die verband hielden met de woning.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 22 februari 2006 behandeld, waarbij appellant niet aanwezig was. De Raad heeft de feiten en omstandigheden die niet in geschil zijn, vastgesteld en is tot de conclusie gekomen dat de psychische klachten van appellant niet veroorzaakt worden door de woning. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd, omdat er geen bewijs was dat de bouwkundige of woontechnische kenmerken van de woning de beperkingen van appellant veroorzaakten. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

De beslissing van de Centrale Raad van Beroep op 29 maart 2006 bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het verzoek om verhuiskostenvergoeding af, omdat er geen relevant verband is aangetoond tussen de klachten van appellant en de kenmerken van de woning.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
04/1916 WVG
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Rotterdam, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellant heeft mr. A.L. Kuit, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 26 februari 2004, reg.nr. WVG 03/1743 ZWI.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad van 22 februari 2006, waar - zoals tevoren aangekondigd - namens appellant niemand is verschenen, en waar gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. H.H. Nicolai.
II. MOTIVERING
Voor een weergave van de toepasselijke regelgeving verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak.
De Raad gaat bij zijn oordeelsvorming uit van de volgende, tussen partijen niet in geschil zijnde feiten en omstandigheden.
Appellant heeft om redenen dat zijn woning te gehorig is en hij psychische klachten ondervindt door zijn woonsituatie, gedaagde verzocht hem op grond van de Wet voorzieningen gehandicapten (hierna: Wvg) en de Verordening voorzieningen gehandicapten 2001 (hierna: de Verordening) een woonvoorziening toe te kennen in de vorm van een financiële tegemoetkoming in de kosten van verhuizing en inrichting (hierna: verhuiskostenvergoeding).
Blijkens het indicatierapport van 30 september 2002 heeft de Wvg-adviseur
I. Bergshoeff geadviseerd de aanvraag verhuiskostenvergoeding af te wijzen omdat uit onderzoek niet is gebleken dat appellant problemen ondervindt bij het gebruik of het betreden en verlaten van de woonruimte. Gedaagde heeft vervolgens de gevraagde voorziening afgewezen.
In bezwaar is onder meer aangevoerd dat appellant een Wajong-uitkering ontvangt op basis van zijn psychische klachten waarvoor hij behandeld wordt door het Riagg en dat sprake is van (geluids)overlast door drugsverslaafden in de directe omgeving. Gesteld is dat appellant om die redenen beperkingen ondervindt in het normale gebruik van zijn woonruimte waardoor verhuizing geïndiceerd is.
In reactie op dit bezwaar heeft de Wvg-adviseur I. Bergshoeff gemotiveerd geconcludeerd tot handhaving van het bestreden besluit.
De Algemene Beroepscommissie (hierna: commissie) heeft overwogen dat de door appellant verzochte woonvoorziening niet gericht was op het opheffen of verminderen van beperkingen bij het normale gebruik van de woning. Volgens de commissie worden de psychische klachten van appellant niet veroorzaakt door de woning. Dit blijkt onder meer uit het feit dat appellant al jaren psychische klachten heeft en hij vanwege die klachten reeds diverse malen is verhuisd. De commissie heeft gedaagde geadviseerd het bezwaar tegen de afwijzing van de verhuiskostenvergoeding ongegrond te verklaren.
Gedaagde heeft het ingediende bezwaar in de lijn van het advies van de commissie bij besluit van 25 april 2003 het bestreden besluit ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft, onder meer onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van
4 februari 2004, LJN AO3543 (gepubliceerd in USZ 2004/91), het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe is overwogen dat in het onderhavige geval niet is gebleken van in de woning ondervonden beperkingen in het normale gebruik daarvan die in rechtstreeks oorzakelijk verband staan met een of meer bouwkundige of woontechnische kenmerken van die woning.
In hoger beroep zijn vanwege appellant de in eerste aanleg aangevoerde grieven - in essentie - herhaald. Benadrukt is dat nader onderzoek naar de gestelde (geluids)overlast en de gevolgen daarvan op het gestel van appellant en zijn gezin ten onrechte achterwege is gebleven.
De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank en deelt de overwegingen waarop dit berust. Op grond van de beschikbare gegevens is ook de Raad van oordeel dat niet gebleken is van het vereiste relevant verband tussen de door appellant ondervonden beperkingen in het kader van de elementaire woonfuncties bij het normale gebruik van de door hem bewoonde woning en de bouwkundige of woontechnische kenmerken van die woning. Nu enig aanknopingspunt ontbreekt dat ten gevolge van bouwkundige of woontechnische kenmerken van de betreffende woning door appellant relevante beperkingen als zojuist vermeld worden ondervonden en appellant zijn stelling niet met enig (bouwkundig) bewijsmiddel heeft geadstrueerd, heeft de rechtbank het bestreden besluit terecht in stand gelaten.
Het voorgaande betekent dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. M.I. ’t Hooft, in tegenwoordigheid van B.M. Biever-van Leeuwen als griffier en uitgesproken in het openbaar op 29 maart 2006.
(get.) M.I. ’t Hooft.
(get.) B.M. Biever-van Leeuwen.
JK/2836