[appellant], wonende te Marokko (hierna: appellant)
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 13 oktober 2004, 03/3563 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).
Datum uitspraak: 7 april 2006
Met ingang van 1 januari 2003 zijn de artikelen 3, 4 en 5 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen voorzover het betreft de Sociale verzekeringsbank, in werking getreden. Thans oefent de Svb de taken en bevoegdheden uit die tot genoemde datum werden uitgeoefend door de Sociale Verzekeringsbank.
In deze uitspraak wordt onder de Svb tevens verstaan de Sociale Verzekeringsbank.
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 februari 2006. Appellant is niet verschenen, terwijl de Svb zich heeft laten vertegenwoordigen door J.Y. van den Berg.
Appellant heeft zich op 11 juli 2000 tot de Svb gewend met het verzoek om heropening van zijn ‘AKW-dossier’. Appellant merkte daarbij op dat zijn echtgenote en kinderen in Marokko wonen. Bijgevoegd is een staatje waaruit blijkt van de perioden van verblijf van appellant in Marokko vanaf 25 november 1998. Verder wordt aangegeven dat appellant niet van plan is zich in Marokko te vestigen. Het middelpunt van mijn leven ligt in Nederland, aldus appellant. Bij brief van 14 maart 2001 heeft de Svb aan appellant laten weten dat zijn dossier is zoekgeraakt. Verzocht wordt om inlichtingen teneinde te kunnen komen tot afhandeling van het recht op kinderbijslag vanaf het vierde kwartaal van 1998. Door appellant is daarop aangegeven dat hij geen woonadres in Nederland heeft.
Vermeld wordt wel het adres van zijn gezin in Marokko. Bijgevoegd is een brief waaruit blijkt dat appellant, in het kader van de eerstejaarsherbeoordeling, per 15 december 1999, doorlopend volledig arbeidsongeschikt wordt geacht, alsmede een brief van het GUO van 19 maart 2001 waaruit blijkt dat aan appellant toestemming is verleend tot remigratie naar Marokko met behoud van uitkering.
Uit een bezoekrapport van 22 maart 2001 lijkt te kunnen worden afgeleid dat appellant op die dag in verband met zijn remigratie het kantoor van de Svb heeft bezocht. Het rapport maakt er melding van dat appellant waarschijnlijk op 24 maart 2001 naar Marokko vertrekt.
Bij besluit van 22 maart 2001, gericht aan het adres [adres] [woonplaats], heeft de Svb aan appellant medegedeeld dat hij vanaf het vierde kwartaal van 1998 tot en met het eerste kwartaal van 2001 geen recht heeft op kinderbijslag. Ter motivering van dit besluit wordt opgemerkt dat appellant geen ingezetene is en derhalve niet verzekerd is voor de AKW. Informatie van het GUO heeft geleerd dat aan appellant eerst met ingang van 19 maart 2001 toestemming is verleend tot remigratie met behoud van uitkering naar Marokko. Vanaf het tweede kwartaal van 2001 bestaat er evenmin recht op kinderbijslag, dit in verband met de werking van de Wet BEU.
Bij brief van 8 juli 2002 heeft appellant een nieuwe aanvraag om kinderbijslag ingediend. Verzocht wordt om toezending van een aanvraagformulier. Opgemerkt wordt dat de kinderbijslag is gestopt bij de remigratie van appellant naar Marokko. Oorzaak hiervan zou een misverstand zijn tussen appellant en de Svb met betrekking tot de toestemming van het GUO. Tot nu toe is niets bekend geworden en de zaak blijft onduidelijk voor mij. Ik heb recht op een uitkering en ben verzekerd voor de kinderbijslag, aldus appellant.
Bij besluit van 19 augustus 2002 heeft de Svb aan appellant laten weten het besluit van
22 maart 2002 niet te herzien. Er is geen sprake van nova.
In bezwaar is door appellant gesteld dat hij het besluit van 22 maart 2001 niet tijdig heeft ontvangen. Daaraan wordt toegevoegd dat appellant toen in Marokko verbleef, waarvan de Svb door appellant tijdig op de hoogte was gesteld. Met betrekking tot de nieuwe aanvraag van 8 juli 2002 wordt opgemerkt dat appellant op grond van zijn
WAO-uitkering verzekerd is. Verzocht wordt (wederom) om toezending van een aanvraagformulier.
Bij besluit van 7 juli 2003 is het bezwaar ongegrond verklaard. Opgemerkt wordt dat het verzoek terecht is aangemerkt als een verzoek om terug te komen van het besluit van
22 maart 2001. Daarvan uitgaande wordt opgemerkt:
" De SVB acht zich bevoegd in het voordeel van betrokkene terug te komen van een eerder besluit, zelfs als tegen dit besluit geen rechtsmiddelen meer openstaan.
Deze zienswijze is bevestigd door de CRvB (zie bijvoorbeeld CRvB 3 mei 1983).
De bevoegdheid is van discretionaire aard (CRvB 16 september 1987 en 28 september 1994), waarbij voor de toepassing van belang is of de SVB het eerdere besluit onmiskenbaar onjuist moet achten (CRvB 18 september 1996).
Van een onjuist besluit als gevolg van een fout van de SVB is sprake als de SVB op basis van de gegevens die ten ten tijde van de toekenning beschikbaar waren of die bij een normaal onderzoek van de SVB beschikbaar zouden zijn geweest, de uitkering correct had kunnen vaststellen aan de hand van de toen geldende wetgeving en beleidsregels, en de belanghebbende alle relevante informatie tijdig heeft verstrekt.
De uitkering wordt in dergelijke gevallen ambtshalve of op verzoek verhoogd met volledige terugwerkende kracht, echter tot een maximum van vijf jaar. Deze termijn wordt berekend vanaf het moment waarop de SVB haar fout heeft geconstateerd, dan wel de betrokkene een verzoek om herziening heeft ingediend.
Vraag is derhalve of er op basis van de overgelegde gegevens en de reeds al aanwezige gegevens voldoende reden was om het herzieningsverzoek van 8 juli 2002 (ingekomen op 18 juli 2002) bij beslissing van 19 augustus 2002 te honoreren.
Bij uw herzieningsverzoek van 8 juli 2002, ingekomen bij de SVB op 18 juli 2002, heeft u een aantal stukken gevoegd. De SVB meent dat deze stukken geen nieuwe feiten of omstandigheden opleveren die ten tijde van het nemen van de door u bestreden beslissing niet bekend waren dan wel niet zijn meegewogen bij het nemen van de bestreden beschikking. De SVB acht het eerder genomen besluit niet onmiskenbaar onjuist."
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. Toetsend aan de hand van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) oordeelt de rechtbank dat er geen sprake is van nova.
In hoger beroep heeft appellant herhaald dat het besluit van 22 maart 2001 ten onrechte is verstuurd naar de [adres] in 's-Gravenhage. Opgemerkt wordt verder dat appellant nimmer buiten toestemming van het GUO naar Marokko is vertrokken. Gewezen wordt op een brief van het GUO van 11 november 1999, waarin appellant toestemming wordt verleend om met behoud van uitkering een half jaar in Marokko te verblijven. Bijgevoegd is een brief van 20 oktober 1998 waaruit blijkt dat aan appellant met ingang van 15 december 1998 een WAO-uitkering wordt toegekend berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
Ter zitting van de Raad is namens de Svb aangegeven dat het bestreden besluit leidt aan een motiveringsgebrek. Niet zorgvuldig is onderzocht op welke feitelijke grondslag het besluit van 22 maart 2001 rust. Zo blijkt niet op welke datum appellant uit Nederland is vertrokken.
De Raad oordeelt als volgt.
De Raad is met appellant van oordeel dat de Svb ten onrechte niet is ingegaan op het bezwaar van appellant dat zijn brief van 8 juli 2002 diende te worden aangemerkt als (mede) een bezwaarschrift tegen het besluit van 22 maart 2001. Daarbij is van belang de stelling van appellant dat dit besluit ten onrechte is geadresseerd aan het adres [adres] [woonplaats], terwijl de Svb wist dat appellant geen woonadres had in Nederland en dat hij ofwel op genoemde datum reeds geremigreerd was naar Marokko, dan wel op het punt stond om dat te doen. Het bestreden besluit is in dit opzicht naar het oordeel van de Raad in strijd met artikel 3:2 van de Awb en komt om die reden voor vernietiging in aanmerking.
De Raad merkt verder op dat appellant bij genoemde brief van 8 juli 2002 heeft verzocht om toekenning van kinderbijslag. Deze aanvraag behelst in elk geval, tenzij er sprake zou zijn van een bijzonder geval, het derde kwartaal van 2001 tot en met het derde kwartaal van 2002. Bij het besluit van 22 maart 2001 is weliswaar beslist dat appellant met ingang van het vierde kwartaal van 1998 geen aanspraak heeft op kinderbijslag, maar dit besluit omvat, naar het oordeel van de Raad, in elk geval niet de door de nieuwe aanvraag van
8 juli 2002 bestreken kwartalen. Het bestreden besluit komt ook op die grond voor vernietiging in aanmerking.
Ter zitting van de Raad is namens de Svb opgemerkt dat niet draagkrachtig is gemotiveerd op welk moment op grond van welke omstandigheden de Svb heeft aangenomen dat appellant zijn status als ingezetene heeft verloren. De Raad kan de Svb hierin volgen. De Raad mist een dragende motivering voor de aanname van de Svb dat appellant (reeds) voor zijn remigratie naar Marokko zijn status als ingezetene van Nederland heeft verloren. De Raad voegt hieraan toe dat (ook) indien er van wordt uitgegaan dat appellant na toekenning van zijn WAO-uitkering naar Marokko is geremigreerd, door de Svb niet is gemotiveerd waarom appellant niet op grond van artikel 26 van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999, of artikel 8 van het daaraan voorafgaande besluit, verzekerd is (gebleven) voor de AKW.
Uit het voorgaande volgt dat ook de weigering van kinderbijslag met ingang van het vierde kwartaal van 1998 op de aangegeven grond geen stand kan houden.
De Raad acht geen termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb de Svb te veroordelen in de proceskosten van appellant, nu van voor vergoeding in aanmerking komende kosten niet is gebleken.
De Centrale Raad van Beroep,
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dit besluit;
Bepaalt dat de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak van de Raad;
Bepaalt dat de Sociale verzekeringsbank aan appellant het betaalde griffierecht van
€ 133,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. Simon. De beslissing is, in tegenwoordigheid van C.D.A. Bos als griffier, uitgesproken in het openbaar op 7 april 2006.