[appellant], wonend te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 26 januari 2004, reg. nr. 03/2684 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv),
Datum uitspraak: 14 april 2006.
Namens appellant heeft mr. M.M. Bonsen-Lemmers, advocaat te ’s-Gravenhage, hoger beroep ingesteld.
Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 maart 2006. Appellant is verschenen bij zijn gemachtigde
mr. Bonsen-Lemmers, voornoemd. Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.W.G. Determan.
Voor een uitvoerig overzicht van de voor dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar hetgeen de rechtbank daaromtrent in de aangevallen uitspraak heeft weergegeven. De Raad volstaat met de vermelding dat Uwv bij besluit op bezwaar van 19 mei 2003 het besluit van 12 maart 2002 heeft gehandhaafd. Daarbij is aan appellant met ingang van 18 maart 2002 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank als haar oordeel gegeven dat zij geen aanknopingspunten heeft dat Uwv van onjuiste medische beperkingen is uitgegaan. Met inachtneming van die beperkingen is appellant naar het oordeel van de rechtbank door Uwv terecht ongeschikt geacht voor zijn eigen werk (van kozijnenafwerker) en geschikt geacht voor de werkzaamheden verbonden aan een vijftal door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies.
In hoger beroep heeft appellant doen aanvoeren dat de verzekeringsarts weliswaar de aanwezige nekklachten, psychische klachten en hoofdpijn in aanmerking heeft genomen, maar de als gevolg daarvan bij appellant bestaande beperkingen fors heeft onderschat. Rekeninghoudend met verdergaande beperkingen acht appellant zich niet in staat de geselecteerde werkzaamheden te verrichten.
Daarnaast heeft appellant aangevoerd dat de aan al die werkzaamheden verbonden belasting zijn belastbaarheid, zoals weergegeven in de door de verzekeringsarts opgestelde Functionele Mogelijkheden Lijst, overschrijdt en dat die werkzaamheden derhalve voor hem niet geschikt zijn.
Desverzocht heeft Uwv naar aanleiding van de uitspraken van 9 november 2004 van de Raad (LJN AR4716, AR4717, AR4719, AR4721 en AR4722) met betrekking tot het door het Uwv (ook in deze zaak) bij de arbeidsongeschiktheidsschatting gehanteerde Claim Beoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) bij rapport van 20 april 2005 van de bezwaarar- beidsdeskundige A. Hols een nadere motivering gegeven met betrekking tot mogelijke overschrijding van de belastbaarheid in de geselecteerde functies.
De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de medische grondslag van de besluitvorming. De redenen waarom appellant meent verdergaande beperkingen te hebben dan de betrokken verzekeringsartsen hebben aangenomen zijn niet met daarop wijzende medische gegevens onderbouwd, zodat de Raad daaraan voorbij moet gaan. Daarbij neemt de Raad nog in aanmerking dat de bezwaarverzekeringsarts F.L. van Duijn kennis droeg van de bevindingen van de behandelend psychiater G. Pijnse van der Aa en daarmee rekening heeft kunnen houden.
De bezwaararbeidsdeskundige Hols is in zijn rapport tot de conclusie gekomen dat enige functies minder voor de hand liggen casu quo enigszins discutabel zijn. Met betrekking tot de overige functies is de Raad van oordeel dat met dit rapport thans toereikend aannemelijk is gemaakt dat de daarin optredende belasting de belastbaarheid van appellant niet overtreft.
Het betoog van de zijde van appellant ter zitting dat de functies niet geschikt zijn vanwege het daarin voorkomende hoge handelingstempo ziet de Raad geen doel treffen. Appellant is in dit opzicht niet beperkt geacht, gelijk van de zijde van appellant is erkend. De Raad heeft, naar in het hiervoor overwogene ligt besloten, geen aanleiding te veronderstellen dat zulks ten onrechte niet is geschied, zodat, wat er verder hier ook van zij, dit aspect aan de geschiktheid van die functies niet in de weg staat.
Deze functies vertegenwoordigen gelet op het toepasselijke Schattingsbesluit een voldoende aantal arbeidsplaatsen. Met deze functies kan appellant een zodanig inkomen verwerven dat de mate van arbeidsongeschiktheid met indeling in de arbeidsongeschiktheidsklasse 25 tot 35% door gedaagde niet is onderschat.
Nu eerst in hoger beroep naar het oordeel van de Raad voor de geschiktheid van een voldoende aantal functies een toereikende motivering is gegeven, ziet de Raad aanleiding het bestreden besluit, alsmede de aangevallen uitspraak waarbij dit in stand is gelaten, wegens een onvoldoende motivering te vernietigen en de rechtsgevolgen ervan in stand te laten.
De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 644,- in eerste aanleg en op
€ 644,- in hoger beroep.
De Centrale Raad van Beroep,
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het inleidend beroep gegrond;
Vernietigt het bestreden besluit;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;
Veroordeelt Uwv in de proceskosten in beroep en in hoger beroep tot een bedrag van totaal € 1288,-, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen het betaalde griffierecht van € 118,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos. De beslissing is, in tegenwoordigheid van J.E.M.J. Hetharie als griffier, uitgeproken in het openbaar op 14 april 2006.
(get.) J.E.M.J. Hetharie.