ECLI:NL:CRVB:2006:AW2081

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 april 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/1801 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.J. van der Vos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering en geschiktheid van geselecteerde functies

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem, waarin de intrekking van haar WAO-uitkering werd bevestigd. Appellante, die na een bedrijfsongeval in 1997 uitviel wegens hoofdpijn- en vermoeidheidsklachten, had eerder een uitkering ontvangen op basis van een arbeidsongeschiktheid van 45-55%. Na een herbeoordeling werd haar arbeidsongeschiktheid vastgesteld op minder dan 15%, wat leidde tot de intrekking van haar uitkering per 22 december 2002. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de geselecteerde functie van portier/bewaker niet aan de schatting ten grondslag had mogen worden gelegd, omdat hiervoor een diploma vereist is.

De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, inclusief de medische gegevens en rapportages van verzekeringsartsen. De Raad concludeert dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van het medische oordeel dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt. De bezwaarverzekeringsarts heeft afdoende gemotiveerd dat een urenbeperking niet aan de orde is. De Raad bevestigt dat de geselecteerde functies, ondanks het vervallen van de functie portier/bewaker, geen gevolgen hebben voor de uitkomst van de schatting, aangezien de mate van arbeidsongeschiktheid onveranderd blijft.

De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en de Raad ziet geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. De uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos, in tegenwoordigheid van griffier J.E.M.J. Hetharie, en is openbaar uitgesproken op 14 april 2006. Het onderzoek ter zitting vond plaats op 3 maart 2006, waarbij appellante in persoon verscheen, bijgestaan door haar advocaat, en het Uwv vertegenwoordigd was door een gemachtigde.

Uitspraak

04/1801 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 25 februari 2004, reg. nr. 03/1744 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv),
Datum uitspraak: 14 april 2006
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.J. Klinkert, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 maart 2006. Appellante is in persoon verschenen, bijgestaan door
mr. Klinkert, voornoemd. Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. van de Bent.
II. OVERWEGINGEN
De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Appellante, die laatstelijk fulltime werkzaam was als heftruckchauffeuse, is na een bedrijfsongeval dat in april 1997 plaatsvond op 25 februari 1998 uitgevallen wegens hoofdpijn- en vermoeidheidsklachten. Appellante heeft vervolgens bij haar eigen werkgever het werk hervat voor 20 uur in aangepaste werkzaamheden. Per einde wachttijd, 24 februari 1999, is aan appellante een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45-55%.
Na de eerstejaars herbeoordeling, waarbij een mate van arbeidsongeschiktheid van minder dan 15% is vastgesteld, is appellante weer fulltime gaan werken totdat zij op 20 juni 2002 is uitgevallen. Verzekeringsarts J.T.M. Schneijdenberg, die appellante eerder in het kader van de herbeoordeling heeft onderzocht, concludeert dat de functionele mogelijkheden van appellante niet zijn veranderd. Het belastbaarheidspatroon opgesteld op 10 januari 2002 is onveranderd van toepassing geacht. Met inachtneming hiervan heeft de arbeidsdeskundige M.J. Geurtsen functies geselecteerd, waarmee appellante een zodanig inkomen kan verdienen dat zij niet langer arbeidsongeschikt wordt geacht.
Bij besluit van 18 december 2002 is dienovereenkomstig aan appellante meegedeeld dat de arbeidsongeschiktheids- uitkering met ingang van 22 december 2002 wordt ingetrokken.
In bezwaar is namens appellante aangevoerd dat een urenbeperking van 20 uur is geïndiceerd op grond van haar klachten. Ter ondersteuning hiervan is medische informatie van de fysiotherapeute overgelegd. Bezwaarverzekeringsarts
A.D.C. Huijsmans heeft geen aanleiding gezien het oordeel van de verzekeringsarts Schneijdenberg niet te volgen. Bij besluit van 25 juni 2003, hierna: het bestreden besluit, is het bezwaar ongegrond verklaard.
In beroep zijn namens appellante de bezwaren herhaald en is medisch informatie van de huisarts overgelegd. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
In hoger beroep zijn namens appellante de eerdere standpunten uit bezwaar en beroep herhaald en is onder andere aangevoerd dat de functie portier/bewaker niet aan de schatting ten grondslag had mogen worden gelegd in verband met een voor deze functie vereiste diploma algemeen beveiligingsmedewerker.
Evenals de rechtbank heeft de Raad in de in dit geding beschikbare medische gegevens, waaronder de rapportages van de (bezwaar)verzekeringsartsen, als ook de overgelegde informatie van de fysiotherapeute en huisarts, geen aanknopings- punten gevonden om te twijfelen aan de juistheid van het aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde medische oordeel. De Raad neemt hierbij in aanmerking dat de bezwaarverzekeringsarts Huijsmans afdoende gemotiveerd heeft dat en waarom een urenbeperking niet aan de orde is. Door appellante zijn geen andere medische gegevens in geding gebracht die aanleiding geven tot een andersluidend medisch oordeel.
Ten aanzien van de voor appellante geselecteerde functies stelt de Raad vast dat de bezwaararbeidsdeskundige M.M. Arts terecht de functie portier, bewaker, toezichthouder (sbc 342020) heeft laten vervallen in verband met het ontbreken van het vereiste diploma bij de functie surveillancemedewerker, waardoor er onvoldoende arbeidsplaatsen resteren binnen deze functiebestandscode. Echter, voor de uitkomst van de schatting heeft het vervallen van deze functie geen consequenties. Nu uit het onderzoek door arbeidsdeskundige Geurtsen niet is gebleken van mogelijke overschrijdingen bij de geselecteerde functies, is door de bezwaararbeidsdeskundige Arts uitgaande van de functies confectie, meubel, dekkleden naaister
(sbc 272040), boekhouder, loonadministrateur (sbc 315040) en productiemedewerker industrie (sbc 111180) een verlies aan verdiencapaciteit van 10% berekend, waarmee de mate van arbeidsongeschiktheid onveranderd minder dan 15% blijft.
Uit het vorenstaande volgt, dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos. De beslissing is, in tegenwoordigheid van J.E.M.J. Hetharie als griffier, uitgesproken in het openbaar op 14 april 2006.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) J.E.M.J. Hetharie.