ECLI:NL:CRVB:2006:AW2081
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- D.J. van der Vos
- Rechtspraak.nl
Intrekking van WAO-uitkering en geschiktheid van geselecteerde functies
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem, waarin de intrekking van haar WAO-uitkering werd bevestigd. Appellante, die na een bedrijfsongeval in 1997 uitviel wegens hoofdpijn- en vermoeidheidsklachten, had eerder een uitkering ontvangen op basis van een arbeidsongeschiktheid van 45-55%. Na een herbeoordeling werd haar arbeidsongeschiktheid vastgesteld op minder dan 15%, wat leidde tot de intrekking van haar uitkering per 22 december 2002. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de geselecteerde functie van portier/bewaker niet aan de schatting ten grondslag had mogen worden gelegd, omdat hiervoor een diploma vereist is.
De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, inclusief de medische gegevens en rapportages van verzekeringsartsen. De Raad concludeert dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van het medische oordeel dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt. De bezwaarverzekeringsarts heeft afdoende gemotiveerd dat een urenbeperking niet aan de orde is. De Raad bevestigt dat de geselecteerde functies, ondanks het vervallen van de functie portier/bewaker, geen gevolgen hebben voor de uitkomst van de schatting, aangezien de mate van arbeidsongeschiktheid onveranderd blijft.
De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en de Raad ziet geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. De uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos, in tegenwoordigheid van griffier J.E.M.J. Hetharie, en is openbaar uitgesproken op 14 april 2006. Het onderzoek ter zitting vond plaats op 3 maart 2006, waarbij appellante in persoon verscheen, bijgestaan door haar advocaat, en het Uwv vertegenwoordigd was door een gemachtigde.