ECLI:NL:CRVB:2006:AW2114

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 april 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/3644 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.J. van der Vos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en vaststelling van beperkingen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht, waarin de herziening van zijn WAO-uitkering per 4 mei 2003 werd bevestigd. De Centrale Raad van Beroep heeft op 14 april 2006 uitspraak gedaan. Appellant stelde dat zijn beperkingen niet juist waren vastgesteld en dat hij niet in staat was om te werken. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het Uwv terecht de uitkering had herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25-35%.

De Raad heeft de medische gegevens en rapporten van verschillende verzekeringsartsen beoordeeld. Verzekeringsarts Gouw had de functionele mogelijkheden van appellant vastgesteld, en bezwaarverzekeringsarts Admiraal had gemotiveerd aangegeven dat de chronische hepatitis B op de datum in geding bekend was, maar dat er onvoldoende bewijs was voor levercirrhose. De Raad concludeerde dat de beperkingen van appellant niet waren onderschat en dat hij in staat was om de voorgehouden functies te vervullen.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was om de mate van arbeidsongeschiktheid te wijzigen. De uitspraak werd gedaan door D.J. van der Vos, in tegenwoordigheid van griffier J.E.M.J. Hetharie. De Raad achtte geen termen aanwezig voor toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskostenvergoeding werd toegekend aan appellant.

De zaak benadrukt het belang van medische beoordelingen in het kader van arbeidsongeschiktheid en de rol van de Raad in het toetsen van deze beoordelingen.

Uitspraak

04/3644 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 10 juni 2004, 03/1603 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv),
Datum uitspraak: 14 april 2006
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 maart 2006. Appellant is niet verschenen. Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M. Florijn.
II. OVERWEGINGEN
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak geoordeeld dat Uwv terecht en op goede gronden de uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) per 4 mei 2003 heeft herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25-35%. Zij heeft daartoe de juistheid onderschreven van het aan het bestreden besluit van
19 juni 2003 ten grondslag liggende standpunt, dat appellant, uitgaande van de door de verzekeringsarts T.K. Gouw ten aanzien van hem vastgestelde beperkingen, per 4 mei 2003, in staat was met de hem voorgehouden functies een zodanig inkomen te verdienen dat het verlies aan verdiencapaciteit 29,84% bedroeg.
De van de zijde van appellant in bezwaar en in beroep, en thans wederom in hoger beroep, aangevoerde grieven betreffen de medische grondslag van het bestreden besluit.
Appellant heeft telkenmale aangevoerd, dat zijn gezondheid het niet toelaat om werkzaamheden te verrichten en dat zijn privé-leven in het gedrang komt. Ter ondersteuning hiervan is medische informatie van de maag-, darm- en leverarts
dr. M.F.J. Stolk overgelegd.
Evenals de rechtbank heeft de Raad in de in dit geding beschikbare medische en andere gegevens geen aanknopingspunten gevonden te twijfelen aan de juistheid van het aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde medische oordeel. De Raad neemt hierbij in aanmerking dat verzekeringsarts Gouw, in aanvulling op een eerdere medische herbeoordeling door verzekeringsarts J.H. Fialka, de functionele mogelijkheden van appellant ten aanzien van het verrichten van arbeid op voldoende en zorgvuldige wijze heeft vastgesteld. De overgelegde medische informatie van dr. Stolk maakt dit niet anders, nu bezwaarverzekeringsarts R.A. Admiraal afdoende gemotiveerd heeft aangegeven dat de vastgestelde chronische hepatitis B op de datum in geding reeds bekend was, maar dat onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat op deze datum ook sprake was van levercirrhose. Op grond van het bovenstaande moet worden vastgesteld dat de beperkingen niet zijn onderschat.
Uitgaande van de juistheid van de vastgestelde belastbaarheid bestaat evenmin grond om ervan uit te gaan dat de appellant voorgehouden functies voor hem niet geschikt zouden zijn. De Raad verwijst hierbij in het bijzonder naar de overwegingen van de bezwaararbeidsdeskundige J. de Hartog in zijn rapport van 23 januari 2006. Daarin is uitvoerig uiteengezet dat het overgrote deel van door de arbeidsdeskundige J. Vliegenhart geduide functies een zodanige belasting kent dat de belastbaarheid van appellant niet wordt overschreden. Dit leidt niet tot een wijziging in de mate van arbeidsongeschiktheid, waarmee de klasse ongewijzigd 25-35% blijft.
Het vorenstaande betekent dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos. De beslissing is, in tegenwoordigheid van J.E.M.J. Hetharie als griffier, uitgesproken in het openbaar op 14 april 2006.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) J.E.M.J. Hetharie.