ECLI:NL:CRVB:2006:AW2503

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 maart 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
05-4384 CSV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Correctienota's opgelegd in verband met bovenmatige CAO-vergoedingen aan werknemer

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Dordrecht, waarin het beroep tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen ongegrond werd verklaard. Het geschil betreft correctienota's die aan appellant zijn opgelegd voor betaalde vergoedingen aan een werknemer, die boven de maximale CAO-vergoeding uitstijgen. De correctienota's zijn opgelegd over de jaren 1999 tot en met 2002, en het bezwaar tegen deze nota's werd door gedaagde ongegrond verklaard.

De Centrale Raad van Beroep heeft het geschil beoordeeld aan de hand van de Coördinatiewet Sociale Verzekering (CSV). De Raad stelt vast dat de hoofdregel van artikel 4 van de CSV inhoudt dat alle vergoedingen uit dienstbetrekking als loon worden aangemerkt voor de premieheffing. Er is echter een uitzondering in artikel 6, eerste lid, aanhef en onder k, van de CSV, die stelt dat vergoedingen die strekken tot bestrijding van kosten tot verwerving van loon niet tot het loon behoren. Appellant heeft echter niet kunnen aantonen dat de vergoedingen voor kleding en gereedschap aan de werknemer daadwerkelijk kosten dekken die gemaakt zijn voor het verwerven van loon.

De Raad concludeert dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat de verstrekte vergoedingen voor kleding en gereedschap als werkkleding kunnen worden aangemerkt. De vergoedingen betroffen onder andere sokken, hemden, shirts, truien en jassen, die niet geschikt zijn om bij het verwerven van loon te dragen. De Raad bevestigt daarmee de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep van appellant ongegrond. Er wordt geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
05/4384 CSV
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de door de rechtbank Dordrecht op 17 juni 2005 onder kenmerk 04/1133 tussen partijen gewezen uitspraak.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 16 februari 2006, waar appellant in persoon is verschenen, terwijl gedaagde zich, zoals tevoren schriftelijk bericht niet heeft doen vertegenwoordigen.
II. MOTIVERING
De Raad stelt voorop dat het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van Coördinatiewet Sociale Verzekering (CSV) en de daarop rustende bepalingen, zoals die luidden ten tijde als hier van belang.
Gedaagde heeft aan appellant correctienota's over de jaren 1999 tot en met 2002 opgelegd in verband met betaalde vergoedingen voor kleding en gereedschap aan zijn werknemer die boven de maximale CAO-vergoeding uitstijgen. Bij het bestreden besluit van 5 augustus 2004 heeft gedaagde het bezwaar tegen deze nota's ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen dat besluit ongegrond verklaard.
Appellant heeft die uitspraak in hoger beroep gemotiveerd bestreden.
De Raad overweegt als volgt.
De hoofdregel van artikel 4 van de CSV luidt dat al hetgeen uit dienstbetrekking wordt genoten loon vormt voor de premieheffing voor de sociale werknemersverzekeringen. Een uitzondering hierop wordt onder meer gemaakt in artikel 6, eerste lid, aanhef en onder k, van de CSV, waarin is bepaald dat niet tot het loon behoren vergoedingen voor zover zij geacht kunnen worden te strekken tot bestrijding van kosten tot verwerving van loon. Gegeven het uitzonderingskarakter van deze bepaling ligt het, gelet ook op de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad en van deze Raad, op de weg van degene die een beroep doet op deze bepaling om aannemelijk te maken dat een dergelijke uitzondering zich voordoet. In deze bewijsvoering is appellant niet geslaagd.
Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat tegenover de vergoedingen verstrekt aan de werknemer voor gereedschap ook daadwerkelijk door deze werknemer gemaakte kosten staan. Op basis van het looncontrolerapport van 17 september 2002 stelt de Raad voorts vast, dat appellant naast de vergoeding voor kleding tevens aan zijn werknemer werkbroeken en schoenen heeft verstrekt. Reeds in zoverre kan naar het oordeel van de Raad de kledingvergoeding niet geacht worden te strekken tot bestrijding van kosten tot verwerving van loon. Voorts is komen vast te staan dat de vergoeding betrekking heeft op door de werknemer zelf aan te schaffen sokken, hemden, shirts, truien en jassen. Onder verwijzing naar zijn uitspraak van 26 juli 2001, RSV 2001, 259, is de Raad met de rechtbank van oordeel dat voornoemde kledingsstukken niet als werkkleding kunnen worden aangemerkt, omdat deze niet (nagenoeg) geschikt zijn om bij het verwerven van loon te dragen of zijn voorzien van zodanige kenmerken dat daaruit blijkt dat deze bestemd zijn om bij het verwerven van loon te dragen.
Hieruit volgt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt.
De Raad ziet geen aanleiding tot een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. R.C. Schoemaker, in tegenwoordigheid van mr. A. Kovács als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 31 maart 2006.
(get.) R.C. Schoemaker.
(get.) A. Kovács.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van het begrip loon in de artikelen 4 tot en met 8 van de Coördinatiewet Sociale Verzekering.