ECLI:NL:CRVB:2006:AW2503
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.C. Schoemaker
- A. Kovács
- Rechtspraak.nl
Correctienota's opgelegd in verband met bovenmatige CAO-vergoedingen aan werknemer
In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Dordrecht, waarin het beroep tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen ongegrond werd verklaard. Het geschil betreft correctienota's die aan appellant zijn opgelegd voor betaalde vergoedingen aan een werknemer, die boven de maximale CAO-vergoeding uitstijgen. De correctienota's zijn opgelegd over de jaren 1999 tot en met 2002, en het bezwaar tegen deze nota's werd door gedaagde ongegrond verklaard.
De Centrale Raad van Beroep heeft het geschil beoordeeld aan de hand van de Coördinatiewet Sociale Verzekering (CSV). De Raad stelt vast dat de hoofdregel van artikel 4 van de CSV inhoudt dat alle vergoedingen uit dienstbetrekking als loon worden aangemerkt voor de premieheffing. Er is echter een uitzondering in artikel 6, eerste lid, aanhef en onder k, van de CSV, die stelt dat vergoedingen die strekken tot bestrijding van kosten tot verwerving van loon niet tot het loon behoren. Appellant heeft echter niet kunnen aantonen dat de vergoedingen voor kleding en gereedschap aan de werknemer daadwerkelijk kosten dekken die gemaakt zijn voor het verwerven van loon.
De Raad concludeert dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat de verstrekte vergoedingen voor kleding en gereedschap als werkkleding kunnen worden aangemerkt. De vergoedingen betroffen onder andere sokken, hemden, shirts, truien en jassen, die niet geschikt zijn om bij het verwerven van loon te dragen. De Raad bevestigt daarmee de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep van appellant ongegrond. Er wordt geen proceskostenveroordeling opgelegd.