ECLI:NL:CRVB:2006:AW2837

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 april 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/1867 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • K.J.S. Spaas
  • C.W.J. Schoor
  • C.P.M. van de Kerkhof
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van bezwaar tegen beslaglegging door het Uwv

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Zutphen, waarin het bezwaar van appellant tegen een beslaglegging door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank oordeelde dat de aankondiging van de beslaglegging geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Appellant heeft in hoger beroep verzocht om de aangevallen uitspraak nietig te verklaren, maar de Centrale Raad van Beroep heeft geen aanleiding gevonden om de uitspraak van de rechtbank te herzien.

Het procesverloop omvat meerdere verzoeken om wraking van de rechters, die door de wrakingskamer zijn afgewezen. De Centrale Raad heeft op 11 april 2006 uitspraak gedaan, waarbij de rechtbank in haar oordeel werd bevestigd. De Raad heeft overwogen dat de door appellant aangevoerde gronden, waaronder beschuldigingen van moordaanslagen en verduistering van beroepschriften, niet voldoende zijn om de handelingen van de deurwaarder als besluiten te kwalificeren. De Raad concludeert dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt en dat er geen termen zijn om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb, wat betreft de proceskosten.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met K.J.S. Spaas als voorzitter en C.W.J. Schoor en C.P.M. van de Kerkhof als leden. De beslissing is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van griffier A.H. Hagendoorn-Huls.

Uitspraak

04/1867 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 25 februari 2004, 03/5 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv),
Datum uitspraak: 11 april 2006
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Voor de aanvang van het onderzoek ter zitting van de meervoudige kamer van de Raad op 14 december 2004 is een verzoek om wraking van de in de kennisgeving van behandeling van de zaak vermelde rechters ingekomen.
Een wrakingskamer van de Raad heeft bij uitspraak van 28 januari 2005 het verzoek om wraking afgewezen.
Voor de aanvang van het onderzoek ter zitting van de meervoudige kamer van de Raad op 30 augustus 2005 is een verzoek om wraking van de in de kennisgeving van behandeling van de zaak vermelde rechters ingekomen.
Een wrakingskamer van de Raad heeft bij uitspraak van 28 oktober 2005 het verzoek om wraking van mr. K.J.S. Spaas afgewezen en bepaald dat het verzoek om wraking van mr. J.W. Schuttel en mr. C.W.J. Schoor niet in behandeling wordt genomen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 januari 2006. Partijen zijn niet ter zitting verschenen.
Na de sluiting van het onderzoek ter zitting is een verzoek om wraking van de in de kennisgeving van behandeling van de zaak vermelde rechters ingekomen.
Een wrakingskamer van de Raad heeft bij mondelinge uitspraak van 2 maart 2006 het verzoek om wraking niet-ontvankelijk verklaard.
II. OVERWEGINGEN
Bij besluit van 5 december 2002: verder het bestreden besluit, heeft het Uwv het bezwaar van appellant niet-ontvankelijk verklaard tegen een beslaglegging door de afdeling Invorderingen van de administratie van het Uwv.
Daartoe is in het bestreden besluit overwogen dat beslaglegging een privaatrechtelijke rechtshandeling is zodat er geen sprake is van een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank heeft overwogen dat appellant blijkens het bezwaarschrift heeft beoogd bezwaar te maken tegen een aankondiging vervat in de brief van een deurwaarder van 30 juli 2002 alsmede tegen de betekening van de beslaglegging en de beslaglegging zelve van 8, respectievelijk 6 augustus 2002. Naar het oordeel van de rechtbank zijn dit geen besluiten in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Daarom heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellant verzocht de aangevallen uitspraak nietig te verklaren.
In hetgeen appellant in hoger beroep naar voren heeft gebracht, bezien in samenhang met hetgeen de Raad overigens uit de gedingstukken is gebleken, heeft de Raad geen aanleiding gevonden om te oordelen dat de aangevallen uitspraak niet met juistheid zou zijn gewezen.
Appellants vele en uitvoerige geschriften maken onder meer melding van moordaanslagen die door de rechterlijke macht op hem zouden zijn beraamd en beroepschriften die zouden zijn verduisterd. Daarin kan de Raad evenwel geen aanknopingspunten vinden om te oordelen dat de gewraakte handelingen van de deurwaarder wel als besluiten in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb zouden moeten worden beschouwd.
De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door K.J.S. Spaas als voorzitter en C.W.J. Schoor en C.P.M. van de Kerkhof als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.H. Hagendoorn-Huls als griffier, uitgesproken in het openbaar op 11 april 2006.
(get.) K.J.S. Spaas.
(get.) A.H. Hagendoorn-Huls.