ECLI:NL:CRVB:2006:AW2847

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 april 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
05/2097 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • C.G. Kasdorp
  • G.L.M.J. Stevens
  • E. Aardema
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WUV-uitkering wegens ongeoorloofde samenloop met pensioenuitkering

In deze zaak, die werd behandeld door de Centrale Raad van Beroep, stond de intrekking van een WUV-uitkering centraal. De Raad diende te beoordelen of de beslissing van de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad, genomen op 15 oktober 2004, als een appellabel besluit kon worden aangemerkt. Appellant, vertegenwoordigd door mr. A. Bierenbrooodspot, had beroep ingesteld tegen het besluit van 25 februari 2005, waarin de intrekking van zijn uitkering werd bevestigd. De zitting vond plaats op 2 maart 2006, waar de vertegenwoordiger van de verweerster, J.J.G.A. Theelen, aanwezig was.

De Raad overwoog dat de beslissing van 15 oktober 2004 niet als een voor bezwaar en beroep vatbaar besluit kon worden gekwalificeerd. Dit oordeel was gebaseerd op de vaststelling dat er al eerder een besluit was genomen dat de periodieke uitkering van appellant had ingetrokken wegens ongeoorloofde samenloop met een pensioenuitkering. De Raad concludeerde dat appellant al in 1987 op de hoogte was gesteld van de intrekking van zijn uitkering en dat hij hiertegen rechtsmiddelen had kunnen aanwenden. De Raad oordeelde dat de beslissing van 15 oktober 2004 slechts om administratieve redenen was genomen en geen nieuw besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) was.

Uiteindelijk verklaarde de Raad het beroep van appellant gegrond, vernietigde het bestreden besluit en verklaarde het bezwaar tegen de beslissing van 15 oktober 2004 alsnog niet-ontvankelijk. Tevens werd verweerster veroordeeld in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 644,- en diende verweerster het griffierecht van € 35,- aan appellant te vergoeden. Deze uitspraak werd gedaan door de meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep op 13 april 2006.

Uitspraak

05/2097 WUV
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
en
de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerster)
Datum uitspraak: 13 april 2006
I. PROCESVERLOOP
Onder dagtekening 25 februari 2005, kenmerk JZ/L80/2005, heeft verweerster ten aanzien van appellant een besluit genomen ter uitvoering van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet).
Tegen dit besluit heeft mr. A. Bierenbrooodspot, advocaat te Amsterdam, als gemachtigde van appellant bij de Raad beroep ingesteld.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 maart 2006. Aldaar is voor appellant verschenen mr. Bierenbroodspot voornoemd, terwijl verweerster zich heeft doen vertegenwoordigen door J.J.G.A. Theelen, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. OVERWEGINGEN
Bij het bestreden besluit heeft verweerster ongegrond verklaard het namens appellant ingediende bezwaar tegen een beslissing van verweerster van 15 oktober 2004, inhoudende intrekking per 1 januari 2004 van de bij beschikking van
6 november 1980 aan appellant verleende periodieke uitkering ingevolge de Wet wegens ongeoorloofde samenloop met aanspraken ingevolge de Wet buitengewoon pensioen 1940-1945.
Blijkens de gedingstukken is appellant echter al bij schrijven van 2 november 1987 door de Uitkeringsraad, rechtsvoorganger van verweerster, ervan in kennis gesteld dat zijn periodieke uitkering ingevolge de Wet wegens ongeoorloofde samenloop in voormelde zin met terugwerkende kracht is komen te vervallen en dat het teveelbetaalde bedrag ad fl. 156.825,28 wordt teruggevorderd of verrekend.
Namens verweerster is ter zitting van de Raad toegelicht dat deze terugvordering al geruime tijd is afgewikkeld.
De Raad ziet zich deswege primair gesteld voor de, ambtshalve te beantwoorden vraag of de beslissing van 15 oktober 2004 wel is aan te merken als een voor bezwaar en beroep vatbaar besluit als bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Die vraag beantwoordt de Raad op grond van de navolgende overwegingen ontkennend.
Gelet op de inhoud van genoemd schrijven en hetgeen daarop is gevolgd kan de Raad tot geen andere conclusie komen dan dat al destijds ingevolge de Wet een op rechtsgevolg gericht besluit tot intrekking van de periodieke uitkering van appellant is genomen, waartegen appellant rechtsmiddelen had kunnen aanwenden. Dat aan de voet van dit schrijven geen rechtsmiddelenclausule is opgenomen kan hieraan onder de gegeven omstandigheden niet afdoen.
Mede in aanmerking genomen dat, naar namens verweerster verder is toegelicht, de beslissing van 15 oktober 2004 slechts om administratief-technische redenen is genomen - te weten om de routine van door het computersysteem nog steeds vervaardigde, op nul gestelde berekeningbeschikkingen te kunnen beëindigen -, kan deze beslissing niet gelden als een terzake (nieuw of nader) genomen besluit in de zin als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb.
Het vorenstaande leidt de Raad tot de slotsom dat verweerster de bezwaren van appellant tegen de beslissing van
15 oktober 2004 bij het bestreden besluit niet-ontvankelijk had dienen te verklaren. Dit betekent dat het bestreden besluit niet in stand kan worden gelaten. De Raad zal voorts zelf in de zaak voorzien.
De Raad acht, ten slotte, termen aanwezig om verweerster met toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten van appellant, ten bedrage van € 644,- als kosten van juridische bijstand.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het beroep gegrond;
Vernietigt het bestreden besluit;
Verklaart het tegen de beslissing van 15 oktober 2004 ingediende bezwaar alsnog niet-ontvankelijk;
Veroordeelt verweerster in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 644,-, te betalen door de Pensioen- en Uitkeringsraad;
Bepaalt dat verweerster aan appellant het door hem betaalde griffierecht van € 35,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door C.G. Kasdorp als voorzitter en G.L.M.J. Stevens en E. Aardema als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van J.P. Schieveen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 13 april 2006.
(get.) C.G. Kasdorp.
(get.) J.P. Schieveen.