ECLI:NL:CRVB:2006:AW5222
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- G.J.H. Doornewaard
- Rechtspraak.nl
Herziening van WAO-uitkering en de zorgvuldigheid van medisch onderzoek
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Breda, waarin de herziening van zijn WAO-uitkering aan de orde is. Appellant, die als carrosseriemonteur werkte, is sinds 17 mei 1999 arbeidsongeschikt door spier- en psychische klachten. Aan hem was per 15 mei 2000 een WAO-uitkering toegekend van 80% of meer, maar deze werd later herzien naar 25-35%. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze herziening, maar zijn bezwaar werd ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek niet met de vereiste zorgvuldigheid was uitgevoerd, wat leidde tot vernietiging van het besluit van het Uwv.
In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de zaak opnieuw beoordeeld. De Raad overweegt dat appellant niet heeft aangetoond dat het medisch onderzoek ondeugdelijk was. De bezwaarverzekeringsarts had contact gehad met de behandelend neuroloog van appellant, wat volgens de Raad voldoende was om de zorgvuldigheid van het onderzoek te waarborgen. De Raad concludeert dat appellant in staat was om de aan hem voorgehouden functies te vervullen, en bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank.
De Raad wijst erop dat de rapporten van appellants medische adviseurs niet voldoen aan de eisen van de reguliere geneeskunde en dat er onvoldoende bewijs is dat appellant meer beperkt was dan vastgesteld door het Uwv. De Raad ziet geen aanleiding om een onafhankelijke medische deskundige in te schakelen, aangezien de bestaande medische gegevens voldoende zijn om tot een oordeel te komen. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en wijst het hoger beroep van appellant af.