ECLI:NL:CRVB:2006:AW6614
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- G.J.H. Doornewaard
- Rechtspraak.nl
Herziening van WAO-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin de herziening van zijn WAO-uitkering aan de orde is. Appellant, die als autospuiter werkte, raakte op 1 februari 1999 gewond en kreeg per 31 januari 2000 een WAO-uitkering toegekend van 80% of meer. Na een herbeoordeling door een verzekeringsarts in 2001 werd deze uitkering echter herzien naar 15-25%. Appellant was het niet eens met deze herziening en stelde dat hij meer arbeidsongeschikt was dan het Uwv had vastgesteld. Hij voerde aan dat zijn pijnklachten, vooral bij zitten, staan en lopen, hem belemmerden in het uitvoeren van werkzaamheden.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat het Uwv voldoende zorgvuldig onderzoek heeft gedaan. De Raad oordeelde dat de bezwaarverzekeringsarts de door appellant overgelegde medische verklaringen had beoordeeld en tot de conclusie was gekomen dat het standpunt van het Uwv gehandhaafd kon blijven. Appellant had geen nieuwe medische gegevens overgelegd die de eerdere conclusies van de artsen konden weerleggen.
De Raad concludeerde dat appellant, op basis van het vastgestelde belastbaarheidspatroon, in staat was om de aan hem voorgehouden functies te vervullen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier, A.C.W. Ris-van Huussen, en de Raad heropende het onderzoek om appellant de kans te geven een deskundige in te schakelen, maar appellant besloot hiervan af te zien. De uitspraak werd openbaar gedaan op 28 april 2006.