ECLI:NL:CRVB:2006:AW7294
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- B.J. van der Net
- Rechtspraak.nl
Verzekeringsplicht en privaatrechtelijke dienstbetrekking in het sociale zekerheidsrecht
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 april 2006 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verzekeringsplicht van appellante, een onderneming die arbeidskrachten ter beschikking stelt. Appellante had hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Breda, die het beroep van appellante gegrond had verklaard en de rechtsgevolgen in stand had gelaten. De rechtbank oordeelde dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) appellante ten onrechte niet had betrokken bij het onderzoek dat leidde tot het bestreden besluit, en dat het besluit niet met de nodige zorgvuldigheid was voorbereid, wat in strijd was met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
In hoger beroep betwistte appellante dat de werkzaamheden van een bepaalde [betrokkene] als een privaatrechtelijke dienstbetrekking konden worden aangemerkt. De Raad moest beoordelen of er sprake was van een gezagsverhouding tussen appellante en [betrokkene]. De Raad kwam tot de conclusie dat het Uwv hierin niet was geslaagd, omdat onvoldoende bewijs was geleverd van een gezagsverhouding. De Raad wees op het gebrek aan onderzoek in de bezwaarfase en de noodzaak voor het Uwv om de feiten en omstandigheden goed te onderbouwen.
De Raad oordeelde dat de rechtsgrond die het Uwv ter zitting naar voren bracht, te laat was en niet voldoende was onderbouwd. Dit leidde tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking kwam. De Raad veroordeelde het Uwv in de proceskosten van appellante in hoger beroep, die werden begroot op € 644,--. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid in de besluitvorming van het Uwv en de noodzaak om de feiten en omstandigheden rondom de verzekeringsplicht goed te onderzoeken.