ECLI:NL:CRVB:2006:AW7932

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 april 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/3804 CSV + 04/3779 CSV + 04/3808 CSV + 04/4147 CSV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake afdracht van premies en loondagen in ploegendienst

In deze zaak gaat het om hoger beroep van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen tegen uitspraken van de rechtbank ’s-Gravenhage. De rechtbank had eerder geoordeeld dat betrokkenen, twee BV's, zich terecht hadden beroepen op een eerdere uitspraak van de Raad met betrekking tot de afdracht van premies voor het premiejaar 2002. De betrokkenen stelden dat er bij de afdracht van premies teveel loondagen in aanmerking waren genomen, wat leidde tot te hoge premies. De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraken vernietigd en de beroepen ongegrond verklaard. De Raad oordeelde dat de werkroosters van de werknemers van betrokkenen zodanig zijn dat er geen weken zijn waarin geen arbeid wordt verricht, behalve bij ziekte of verlof. Dit betekent dat de afdracht van premies op basis van het aantal loondagen correct was. De Raad volgde de rechtbank niet in haar oordeel dat de voorwaarden voor herziening van de premienota's waren voldaan. De Raad concludeerde dat de besluiten van de appellant in rechte standhouden en dat er geen termen aanwezig zijn voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

04/3804 CSV
04/3779 CSV
04/3808 CSV
04/4147 CSV
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op de hoger beroepen van:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant),
tegen de uitspraken van de rechtbank ’s-Gravenhage van 25 juni 2004, reg.nrs. 03/3848, 03/3849, 03/3850 en 04/194 (hierna: aangevallen uitspraken),
in de gedingen tussen
1. [B.V. 1] en
2. [B.V. 2], beiden gevestigd te [vestigingsplaats] (hierna: betrokkenen)
en
appellant
Datum uitspraak: 13 april 2006.
I. PROCESVERLOOP
Appellant is in hoger beroep gekomen van de aangevallen uitspraken.
Namens betrokkenen heeft mr. R.S. Ferouge, werkzaam bij Loyens & Loeff te Amsterdam, verweerschriften ingediend.
Bij brief van 29 november 2005 heeft appellant overgelegd een faxbericht, gedateerd 28 september 2005, van de gemachtigde van betrokkenen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 maart 2006. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door L.E. Willemen, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, terwijl betrokkenen - zoals aangekondigd - zich niet hebben laten vertegenwoordigen.
II. OVERWEGINGEN
De Raad stelt voorop dat de in deze gedingen aan de orde zijnde geschillen worden beoordeeld aan de hand van de Coördinatiewet Sociale Verzekering (CSV) en de daarop rustende bepalingen, zoals die luidden ten tijde hier van belang.
De aangevallen uitspraken hebben betrekking op drie besluiten van appellant van 5 augustus 2003, een besluit van 26 augustus 2003 en een besluit van appellant van 5 december 2003. Bij deze besluiten heeft appellant gehandhaafd de afrekeningnota’s over het premiejaar 2002, die hij betrokkenen heeft doen toekomen. Voorts heeft appellante gehandhaafd zijn besluiten van 16 januari 2003 en 3 juli 2003, waarbij hij heeft geweigerd de over eerdere jaren vastgestelde premienota’s te herzien.
De door betrokkenen ingediende bezwaren en gedane verzoeken zijn ingegeven door ’s Raads uitspraak van 31 mei 2001 (RSV 2001/184). Nu haar werknemers evenzeer in ploegendienst werkzaam zijn in de off shore-sector, hebben betrokkenen zich op het standpunt gesteld dat er bij de afdracht van premies teveel loondagen in aanmerking zijn genomen en zij om die reden naar te hoge bedragen premies hebben afgedragen.
Bij de aangevallen uitspraken heeft de rechtbank - kort gezegd - overwogen dat, voor wat betreft de afrekeningnota’s 2002 betrokkenen zich terecht hebben beroepen op voormelde uitspraak van de Raad. Dat het bij betrokkenen gaat om zeven dagen op, zeven dagen af in plaats van veertien dagen op, veertien dagen af, heeft de rechtbank niet doorslaggevend geacht. Met betrekking tot de weigering van appellant om de nota’s over eerdere jaren te herzien heeft de rechtbank overwogen dat aan alle voorwaarden is voldaan om met toepassing van artikel 11, vierde lid, in samenhang met artikel 9, eerste lid, van de CSV de nota’s over deze jaren te herzien. Wegens strijd met deze wetsbepalingen heeft de rechtbank appellants daarop betrekking hebbende, op bezwaar genomen besluiten vernietigd. Artikel 4:6, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de rechtbank niet van toepassing geacht.
De Raad volgt de rechtbank hierin niet en overweegt daartoe het volgende.
Blijkens het door appellant overgelegde faxbericht van 28 september 2005, vermeld in rubriek I, is na intern onderzoek bij betrokkenen komen vast te staan dat de werkroosters van haar werknemers zodanig zijn dat er geen kalenderweken zijn aan te wijzen waarin in het geheel geen arbeid wordt verricht, behoudens ziekte en verlof. De weekdiensten vangen meestal aan op maandag en in voorkomende gevallen op woensdag of vrijdag en eindigen de week daarop op respectievelijk maandag, woensdag en vrijdag.
Naar het oordeel van de Raad heeft te zijner zitting de gemachtigde van appellant er terecht op gewezen dat in verband met het bepaalde in artikel 9, vijfde lid, van de CSV het in het faxbericht gestelde met zich brengt een aantal van vijf zogeheten loondagen per week, gelijk bij de nota’s waarop zijn besluiten betrekking hebben is geschied. Reeds hierom moet worden vastgesteld dat er geen grond aanwezig is voor het oordeel dat appellants besluiten in rechte geen stand kunnen houden. Overigens is de Raad, anders dan de rechtbank, met betrekking tot de door betrokkenen gedane verzoeken om herziening van de nota’s van voor 2002 van oordeel dat artikel 4:6, eerste lid, van de Awb onverkort van toepassing is.
Uit het vorenstaande volgt dat de aangevallen uitspraken dienen te worden vernietigd en de inleidende beroepen alsnog ongegrond moeten worden verklaard.
De Raad acht tot slot geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraken;
Verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Schoemaker als voorzitter en B.J. van der Net en G. van der Wiel als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van S.W.H. Peeters als griffier, uitgesproken in het openbaar op 13 april 2006.
(get.) R.C. Schoemaker.
(get.) S.W.H. Peeters.