ECLI:NL:CRVB:2006:AW8063

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 april 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/3416 WVG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M.I. ’t Hooft
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van een vervoersvoorziening in de vorm van een gesloten buitenwagen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Assen van 17 mei 2004, waarin de rechtbank de weigering van het college van Burgemeester en wethouders van de gemeente Hoogeveen om appellant in aanmerking te brengen voor een gesloten buitenwagen heeft bevestigd. Appellant had een aanvraag ingediend voor een vervoersvoorziening, maar het college weigerde deze op basis van het advies van Argonaut B.V. dat stelde dat appellant geen aantoonbare beperking had die het gebruik van collectief vervoer onmogelijk maakte. De Raad voor de Rechtspraak heeft op 5 april 2006 uitspraak gedaan in deze zaak. Tijdens de zitting op 22 februari 2006 was appellant niet aanwezig, maar het college werd vertegenwoordigd door A. Harms. De Raad heeft de relevante feiten en grieven van appellant in overweging genomen en concludeert dat de medische advisering van het college voldoende onderbouwd was. De Raad heeft ook opgemerkt dat appellant in december 2005 op eigen verzoek een deelnamepas voor het collectief vervoer heeft gekregen, wat zijn geschiktheid voor dat vervoer bevestigt. De Raad heeft geen bijzondere omstandigheden gevonden die het college hadden moeten leiden tot toepassing van de hardheidclausule. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

04/3416 WVG
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] , wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Assen van 17 mei 2004, reg. nr. 03/792 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het college van Burgemeester en wethouders van de gemeente Hoogeveen (hierna: College),
Datum uitspraak: 5 april 2006
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft drs. J. Jansen hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 februari 2006. Appellant is, met bericht, niet verschenen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Harms, werkzaam bij de gemeente Hoogeveen.
II. OVERWEGINGEN
Voor een weergave van de in dit geding relevante feiten, de in bezwaar en beroep van de zijde van appellant aangevoerde grieven en de van toepassing zijnde regelgeving verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
Bij besluit op bezwaar van 25 juli 2003 heeft het College gehandhaafd zijn besluit van 5 maart 2003 waarbij de aanvraag van appellant om in aanmerking te worden gebracht voor een vervoersvoorziening in de vorm van een gesloten buitenwagen overeenkomstig het in dat kader door Argonaut B.V. opgestelde advies van 29 januari 2003 is afgewezen. Het College stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van een aantoonbare beperking als gevolg van ziekte of gebrek die het gebruik van het collectief vervoer onmogelijk maakt, zodat appellant niet in aanmerking komt voor de gevraagde voorziening.
In dit geding is aan de orde de vraag of het College terecht heeft geweigerd appellant in aanmerking te brengen voor een gesloten buitenwagen.
De rechtbank heeft die vraag in de aangevallen uitspraak bevestigend beantwoord. De Raad verenigt zich met dit oordeel en onderschrijft de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat de aan de weigering ten grondslag gelegde medische advisering qua wijze van totstandkoming en motivering een toereikende basis vormt voor de daaraan door het College verbonden conclusie dat appellant medisch gezien in staat moet worden geacht gebruik te maken van het in de gemeente Hoogeveen fungerende collectief vervoer. Daarbij heeft de Raad tevens in aanmerking genomen dat blijkens mededeling van het College ter zitting appellant in december 2005 op eigen verzoek een deelnamepas voor dat vervoer is toegekend waarmee appellant alsnog gebruik is gaan maken van dat vervoer. De Raad is voorts niet gebleken van bijzondere omstandigheden die het College hadden moeten leiden tot toepassing van de hardheidclausule, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt. Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.I. ’t Hooft. De beslissing is, in tegenwoordigheid van B.M. Biever-van Leeuwen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 5 april 2006.
(get.) M.I. ’t Hooft.
(get.) B.M. Biever-van Leeuwen.