ECLI:NL:CRVB:2006:AX1615

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 mei 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
05/4813 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • C.G. Kasdorp
  • G.L.M.J. Stevens
  • H.R. Geerling-Brouwer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen berekeningsbeschikking WUBO-uitkering met in mindering gebrachte AOW- en ABP-pensioen

In deze zaak heeft appellant beroep ingesteld tegen een besluit van de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad, dat op 29 juni 2005 was genomen. Dit besluit betrof de berekening van de WUBO-uitkering van appellant, die geboren is in 1935. De uitkering was vastgesteld op basis van een initiële grondslag van € 2.346,48 per maand, met een uitkeringspercentage van 55% voor ongehuwde personen boven de 65 jaar. Tevens zijn de AOW- en ABP-pensioen-uitkeringen in mindering gebracht op de WUBO-uitkering. De zitting vond plaats op 30 maart 2006, waarbij appellant niet aanwezig was, maar verweerster vertegenwoordigd was door A.T.M. Vroom-van Berckel.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de wetgever geen uitzondering heeft gemaakt voor de belastingverplichtingen die gelden voor de inkomsten uit de WUBO-uitkering. De Raad benadrukt dat de wettelijke bepalingen dwingendrechtelijk zijn, wat betekent dat verweerster en de Raad verplicht zijn deze toe te passen. Appellant heeft in beroep zijn grieven herhaald, maar de Raad oordeelt dat deze niet tot vernietiging van het bestreden besluit kunnen leiden. De Raad concludeert dat er geen termen zijn om proceskosten te vergoeden.

De uitspraak, gedaan op 11 mei 2006, verklaart het beroep ongegrond. De Raad heeft benadrukt dat de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers niet is bedoeld om volledige financiële compensatie te bieden voor het oorlogsleed, maar eerder een systeem van compensatie voor inkomensverlies en verlies aan verdiencapaciteit biedt. Dit systeem houdt rekening met de levensfase van de betrokkenen en vereist dat eigen inkomsten worden gekort op de uitkering.

Uitspraak

05/4813 WUBO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant)
en
de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerster).
Datum uitspraak: 11 mei 2006
I PROCESVERLOOP
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het onder dagtekening 29 juni 2005, kenmerk JZ/Z80/2005, door verweerster te zijnen aanzien genomen besluit ter uitvoering van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet).
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 maart 2006. Aldaar is appellant niet verschenen, terwijl verweerster zich heeft doen vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. OVERWEGINGEN
Blijkens de gedingstukken heeft verweerster aan appellant (geboren in 1935) ingaande 1 december 2000, zijnde dit de eerste dag van de maand waarin hij zijn daartoe strekkende aanvraag deed, onder meer een periodieke uitkering ingevolge de Wet verleend, te berekenen naar een initiële grondslag van € 2.346,48 per maand, alsmede de toeslag als bedoeld in artikel 19 van de Wet.
Bij berekeningsbeschikking van 28 februari 2005 heeft verweerster de appellant toekomende periodieke uitkering en toeslag definitief vastgesteld over de periode 1 december 2000 tot 1 januari 2004 en voorlopig berekend over de periode daarna. Hierbij is onder meer vastgelegd dat voor appellant, als ongehuwde persoon boven 65 jaar, ten aanzien van de periodieke uitkering een uitkeringspercentage van de grondslag geldt van 55. Voorts zijn de appellant tevens toekomende AOW- en ABP-pensioen-uitkeringen op de periodieke uitkering in mindering gebracht.
In bezwaar tegen deze beschikking heeft appellant aangevoerd - kort samengevat - dat met het na deze berekening resterende bedrag, waarover dan deels ook nog belasting moet worden betaald, onvoldoende genoegdoening wordt verschaft voor het leed dat hij en zijn familie tijdens de oorlogsjaren heeft moeten doorstaan.
Dit bezwaar heeft verweerster bij het bestreden besluit ongegrond verklaard onder verwijzing naar de terzake geldende wettelijke bepalingen.
In beroep heeft appellant zijn grieven gehandhaafd.
De Raad overweegt dienaangaande als volgt.
Voorop staat dat met de Wet niet is beoogd een volledige geldelijke compensatie te bieden voor het door betrokkenen ondervonden oorlogsleed. De wetgever heeft gekozen voor een systeem waarbij, binnen bepaalde grenzen, een compensatie wordt verleend voor als gevolg van oorlogsinvaliditeit ingetreden inkomensverlies en/of verlies aan verdiencapaciteit. Daarnaast kunnen doelvoorzieningen van, vooral, medische aard worden verstrekt.
Dit systeem brengt wat de periodieke uitkering betreft mee dat - naar in de diverse bepalingen van de Wet tot uitdrukking is gebracht - al naar gelang de levensfase een bepaald uitkeringspercentage geldt en dat eigen inkomsten dienen te worden gekort.
Verder heeft de wetgever geen aanleiding gezien om de inkomsten uit een periodieke uitkering op grond van de Wet buiten de voor iedere Nederlander geldende belastingverplichtingen te houden.
De hier bedoelde, in het geval van appellant geldende wettelijke bepalingen zijn dwingendrechtelijk van aard, hetgeen betekent dat verweerster als uitvoeringsorgaan van de Wet verplicht is deze toe te passen. Voorts is ook de Raad als rechterlijke instantie verplicht om deze bepalingen te handhaven.
Het vorenstaande brengt mee dat hetgeen door appellant in beroep is aangevoerd niet tot vernietiging van het bestreden besluit kan leiden.
De Raad acht, ten slotte, geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door C.G. Kasdorp als voorzitter en G.L.M.J. Stevens en H.R. Geerling-Brouwer als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 11 mei 2006.
(get.) C.G. Kasdorp.
(get.) E. Heemsbergen.
HD
6.04