ECLI:NL:CRVB:2006:AX1619

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 mei 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
05/4375 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • C.G. Kasdorp
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 voor tweede generatie slachtoffers

In deze zaak heeft appellante, geboren op 6 april 1946, beroep ingesteld tegen een besluit van de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad, dat op 14 juni 2005 is genomen. Dit besluit betreft de afwijzing van haar aanvraag om als tweede generatie-vervolgingsslachtoffer gelijkgesteld te worden met de vervolgde, op basis van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945. De aanvraag werd afgewezen op grond van de wijziging van de Wet, die op 15 juli 1994 in werking trad en de mogelijkheid tot gelijkstelling voor personen van de na-oorlogse generatie uitsloot.

Tijdens de zitting op 23 maart 2006, waar appellante werd bijgestaan door een betrokkene, heeft verweerster zich laten vertegenwoordigen door mr. T.R.A. Dircke. De Raad overweegt dat de wetgever met de wetswijziging van 1994 uitdrukkelijk heeft beoogd de toegang tot de Wet voor de na-oorlogse generatie te sluiten. Dit betekent dat verweerster niet bevoegd is om verzoeken om gelijkstelling van deze generatie te honoreren, ongeacht de bijzondere omstandigheden die namens appellante zijn aangevoerd.

De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat er geen grond is voor vernietiging van het bestreden besluit, waardoor dit besluit in rechte standhoudt. De Raad heeft ook geen termen aanwezig geacht om proceskosten te vergoeden op basis van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. De uitspraak werd gedaan door C.G. Kasdorp, in tegenwoordigheid van griffier J.P. Schieveen, op 3 mei 2006.

Uitspraak

05/4375 WUV
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
en
de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerster)
Datum uitspraak: 3 mei 2006
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft beroep ingesteld tegen een door verweerster onder dagtekening 14 juni 2005, kenmerk JZ/P60/2005, ten aanzien van haar genomen besluit ter uitvoering van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet).
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 maart 2006. Daar is appellante verschenen, bijgestaan door [betrokkene]. Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. T.R.A. Dircke, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. OVERWEGINGEN
Appellante, geboren op 6 april 1946, heeft in maart 2005 bij verweerster een aanvraag ingediend om haar als zogenoemd tweede generatie-vervolgingsslachtoffer met toepassing van het bepaalde in artikel 3, tweede lid, van de Wet met de vervolgde gelijk te stellen.
Bij besluit van 30 maart 2005, zoals na gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit, heeft verweerster die aanvraag afgewezen op de grond dat de Wet met ingang van 15 juli 1994 de mogelijkheid tot gelijkstelling met de vervolgde niet meer kent voor personen van de na-oorlogse generatie.
De Raad dient antwoord te geven op de vraag of het bestreden besluit, gelet op hetgeen door appellante in beroep is aangevoerd, in rechte kan standhouden.
Dienaangaande overweegt de Raad als volgt.
Gelet op de wijziging van de Wet bij wet van 7 juli 1994, Stb. 1994, 519, in werking getreden op 15 juli 1994, is in het bestreden besluit terecht vastgesteld dat de Wet geen mogelijkheden biedt om een ná 15 juli 1994 ingekomen aanvraag om gelijkstelling van personen die behoren tot de na-oorlogse generatie, zoals appellante, nog te honoreren.
Voorzover namens appellante tijdens het onderzoek ter zitting is verzocht om op grond van bijzondere omstandigheden voor appellante een uitzondering te maken overweegt de Raad dat, zoals ook namens verweerster is aangegeven, de wetgever met de totstandkoming van bovengenoemde wetswijziging uitdrukkelijk en zonder voorbehoud heeft beoogd de toegang tot de Wet, voor personen behorend tot na-oorlogse generatie, te sluiten. Dit betekent dat verweerster niet meer bevoegd is om verzoeken om gelijkstelling als het onderhavige in te willigen.
Gezien het voorgaande bestaat voor vernietiging van het bestreden besluit geen grond, zodat dit besluit in rechte kan standhouden.
De Raad acht, ten slotte, geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door C.G. Kasdorp. De beslissing is, in tegenwoordigheid van J.P. Schieveen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 3 mei 2006.
(get.) C.G. Kasdorp.
(get.) J.P. Schieveen.
HD
27.03