ECLI:NL:CRVB:2006:AX3799
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- H. Bolt
- Rechtspraak.nl
Weigering van WW-uitkering wegens ziekte en niet-beschikbaarheid voor arbeid
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om haar een WW-uitkering te verstrekken over de periode van 15 tot en met 28 december 2003 aan de orde is. Appellante, die van 1 november 2001 tot en met 12 december 2003 werkzaam was, heeft op 30 november 2003 een WW-uitkering aangevraagd na de beëindiging van haar arbeidsovereenkomst. Het Uwv heeft haar met ingang van 29 december 2003 een kortdurende WW-uitkering toegekend, maar heeft geweigerd om uitkering te verstrekken voor de periode van 15 tot 29 december 2003, omdat appellante in die periode ziek was en niet beschikbaar was om arbeid te aanvaarden.
De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen de beslissing van het Uwv ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellante geen nieuwe gronden aangevoerd die de eerdere beslissing zouden kunnen weerleggen. De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat appellante niet als werkloos kan worden aangemerkt in de zin van de Werkloosheidswet (WW) voor de betreffende periode, aangezien zij ziek was en niet beschikbaar was voor arbeid. De Raad heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geconcludeerd dat het hoger beroep niet kan slagen.
De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en wijst erop dat appellante niet voldeed aan de voorwaarden voor een WW-uitkering, zoals geformuleerd in artikel 16 van de WW. De Raad heeft geen termen gezien voor een kostenveroordeling op grond van de Algemene wet bestuursrecht. De uitspraak is gedaan door H. Bolt, in tegenwoordigheid van griffier S.A.M. Schoenmaker-Zehenpfenning, en is openbaar uitgesproken op 8 mei 2006.