ECLI:NL:CRVB:2006:AX6445

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 april 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/279 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verzet
Rechters
  • M.A. Hoogeveen
  • P.N. Rijnsewijn
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van hoger beroep wegens te late betaling griffierecht

In deze zaak gaat het om een verzet tegen de niet-ontvankelijk verklaring van een hoger beroep door de Centrale Raad van Beroep. De uitspraak van de Raad van 7 september 2005 verklaarde het hoger beroep van de opposante, wonende te [woonplaats], niet-ontvankelijk omdat het verschuldigde griffierecht van € 102,-- niet binnen de gestelde termijn van vier weken was betaald. De opposante, vertegenwoordigd door mr. M.A. Wellen, heeft hiertegen een verzetschrift ingediend.

De Raad heeft in zijn motivering aangegeven dat op basis van de beschikbare gegevens redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de opposante niet in verzuim is geweest. De Raad heeft de mogelijkheid om uitspraak te doen zonder zitting, zoals bepaald in artikel 21 van de Beroepswet in samenhang met artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Na het indienen van het verzet heeft de Raad nader onderzoek ingesteld, waaruit bleek dat het griffierecht op 29 maart 2005 was betaald. Dit betekent dat de betaling tijdig heeft plaatsgevonden. De Raad heeft daarom het verzet gegrond verklaard, wat inhoudt dat de eerdere uitspraak van 6 september 2005 vervalt en het onderzoek in de oorspronkelijke stand wordt voortgezet. De Raad heeft geen termen aanwezig geacht om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.

De uitspraak is gedaan door mr. M.A. Hoogeveen in tegenwoordigheid van P.N. Rijnsewijn als griffier en is openbaar uitgesproken op 26 april 2006.

Uitspraak

05/279 WW
U I T S P R A A K
met toepassing van artikel 21 van de Beroepswet in samenhang met artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:
[opposante], wonende te [woonplaats], opposante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, geopposeerde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Bij uitspraak van de Raad van 7 september 2005 is het namens opposante ingestelde hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 9 december 2004, reg.nr. 04/1823, niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft mr. M.A. Wellen, advocaat te Arnhem, namens opposante een verzetschrift ingediend.
II. MOTIVERING
De uitspraak van de Raad van 7 september 2005 steunt kort samengevat hierop, dat het bij het instellen van het hoger beroep ingevolge artikel 22 van de Beroepswet verschuldigde griffierecht van € 102,-- niet binnen de door de laatstelijk aangetekend verzonden brief van 23 maart 2005 gestelde termijn van vier weken is betaald en dat op grond van de beschikbare gegevens redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat opposante niet in verzuim is geweest.
Naar aanleiding van het verzet heeft de Raad een nader onderzoek ingesteld. Daaruit is gebleken dat het griffierecht op
29 maart 2005 is betaald, en daarmee tijdig.
Het verzet dient daarom gegrond te worden verklaard.
Gelet op artikel 21 van de Beroepswet in samenhang met artikel 8:55, derde lid, eerste volzin, van de Awb, kan de Raad uitspraak doen zonder zitting.
Ter voorlichting van partijen wijst de Raad erop dat, gelet op artikel 21 van de Beroepswet in samenhang met artikel 8:55, zevende lid, van de Awb, als gevolg van de gegrondverklaring van het verzet de uitspraak van 6 september 2005 vervalt en het onderzoek wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het verzet gegrond.
Aldus gegeven door mr. M.A. Hoogeveen in tegenwoordigheid van P.N. Rijnsewijn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 26 april 2006.
(get.) M.A. Hoogeveen.
(get.) P.N. Rijnsewijn.