ECLI:NL:CRVB:2006:AX8389

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 april 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/545 CSV en 05/546 CSV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Naheffing van premies en maaltijdvergoeding in het kader van de Coördinatiewet Sociale Verzekering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellante, een sportcafé en bar bistro, tegen een uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage. De rechtbank had geoordeeld dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) bij de vaststelling van de hoogte van de naheffing van premies over de als loon aan te merken waarde van de aan werknemers verstrekte warme maaltijden terecht ervan is uitgegaan dat aan gemiddeld vier werknemers vijf dagen per week maaltijden zijn verstrekt. Appellante betwistte dit oordeel en voerde aan dat het Uwv ten onrechte geen rekening had gehouden met privé-gebruik van maaltijden door de partner en zuster van de vennoten, en dat er slechts op vier dagen per week maaltijden werden verstrekt.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat appellante geen administratie had bijgehouden van het aantal verstrekte maaltijden en dat de waarde van de maaltijden als loon in natura moet worden aangemerkt. De Raad concludeerde dat het Uwv bij de vaststelling van de hoogte van het premieloon mocht afgaan op de mededeling van een van de vennoten aan de looninspecteur, dat dagelijks vier tot zes maaltijden werden verstrekt. De Raad vond het uitgangspunt van vijf dagen per week voor de maaltijdverstrekking niet onredelijk, gezien de fulltime werkuren van de werknemers.

De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat de premiecorrecties terecht zijn uitgevoerd. Appellante had voldoende gelegenheid om op de bevindingen van de looninspecteur te reageren, en het ontbreken van een eindgesprek met appellante deed hieraan niet af. De Raad wees een proceskostenveroordeling af, omdat er geen aanleiding voor was.

Uitspraak

05/545 CSV en 05/546 CSV
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te [vestigingsplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 10 december 2004, 04/1230 en 04/2380 (hierna: aangevallen uitspraak),
in de gedingen tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv)
Datum uitspraak: 13 april 2006
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. L.C. Blok, advocaat te Katwijk, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 maart 2006. Voor appellante is verschenen M. Guijt, administrateur van appellante, bijgestaan door mr. Blok. Het Uwv heeft zich, daartoe ambtshalve opgeroepen, laten vertegenwoordigen door
mr. P. de Vreede.
II. OVERWEGINGEN
De Raad stelt voorop dat het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de Coördinatiewet Sociale Verzekering (CSV) en de daarop rustende bepalingen, zoals die luidden ten tijde als hier van belang.
Appellante exploiteert een sportcafé en een bar bistro. Vennoten van appellante in de periode in geding waren [C.A. de V.], diens echtgenote [R.E. de V.- v.d. V.] en hun zoon [C.P.A. de V.]. Bij een op 9 september 2003 bij appellante uitgevoerde looncontrole, waarvan de bevindingen zijn neergelegd in een looncontrolerapport van 21 oktober 2003, is onder meer geconstateerd dat appellante aan een aantal werknemers in de regel dagelijks een warme maaltijd verstrekte en dat de waarde van die maaltijden niet als loon in de loonadministratie was verantwoord. Het Uwv heeft de waarde van de verstrekte maaltijden als premieloon aangemerkt, waarbij als uitgangspunt is gehanteerd een maaltijdverstrekking op vijf dagen per week aan telkens vier werknemers. Vanaf 2001 is rekening gehouden met een onbelaste verstrekking van
80 maaltijden per werknemer per jaar. Op basis hiervan zijn aan appellante over de jaren 1998 tot en met 2003 correctienota’s opgelegd en over de jaren 1998 tot en met 2002 boetenota’s. Tevens is over de jaren 1998 en 1999 een verzuim geregistreerd. De bezwaren van appellante tegen de correctienota’s en boetenota’s zijn bij besluiten van respectievelijk 17 februari 2004 en 26 april 2004 ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak is de rechtbank, voorzover in hoger beroep van belang, tot het oordeel gekomen dat het Uwv bij de vaststelling van de hoogte van de naheffing van premies over de als loon aan te merken waarde van de aan werknemers verstrekte warme maaltijden terecht ervan is uitgegaan dat aan gemiddeld vier werknemers vijf dagen per week maaltijden zijn verstrekt. Wat betreft met de correctie samenhangende boeten is de rechtbank niet gebleken dat deze niet juist zijn berekend en/of naar een onjuiste maatstaf zijn vastgesteld.
In hoger beroep heeft appellante dit oordeel bestreden. Zij meent dat het Uwv er ten onrechte geen rekening mee heeft gehouden dat de maaltijden welke door N. Immers, partner van [C.P.A. de V.], en [C.H.M. de V.] dochter respectievelijk zus van de vennoten, zijn genoten al zijn belast door deze als privé-gebruik te betrekken bij de berekening van de winst uit onderneming. In de visie van appellante had het Uwv voorts rekening moeten houden met vakantie- en feestdagen en moeten uitgaan van maaltijdverstrekking op vier dagen per week, aangezien er slechts op vier dagen per week werd gewerkt waarbij de op die dagen gewerkte extra uren werden gecompenseerd met een vrije dag. Ten slotte heeft appellante er bezwaar tegen dat zij na de looncontrole niet in de gelegenheid is gesteld de rapportage in een eindgesprek met de looninspecteur te bespreken.
De Raad stelt in de eerste plaats vast dat appellante geen administratie heeft bijgehouden van het aantal verstrekte maaltijden en de waarde van die maaltijden niet heeft verantwoord in haar loonadministratie. Appellante betwist niet dat de aan haar werknemers verstrekte warme maaltijden moeten worden aangemerkt als loon in natura, genoten uit dienstbetrekking als bedoeld in de artikelen 4 en 8 van de CSV, maar is het niet eens met de berekening van het aantal in de jaren 1998 tot en met 2002 in aanmerking genomen maaltijden.
Wat betreft het aantal werknemers dat een warme maaltijd heeft genoten is de Raad met de rechtbank van oordeel dat de partner en de zuster van [C.P.A. de V.], die door appellante als werknemers bij het Uwv zijn aangemeld, in de jaren hier in geding in dienstbetrekking stonden tot appellante, zodat de waarde van de door hen genoten maaltijden zijn aan te merken als uit dienstbetrekking genoten loon in natura. De omstandigheid dat deze verstrekkingen al als privé-gebruik zijn meegenomen in de berekening van de winst uit onderneming van appellante maakt dat niet anders.
De Raad is voorts van oordeel dat het Uwv bij de vaststelling van de hoogte van het premieloon bij gebrek aan administratieve gegevens mocht en moest afgaan op de mededeling van een van de vennoten aan de looninspecteur, dat dagelijks vier tot zes maaltijden werden verstrekt. Gelet hierop kan het bij de berekening gekozen uitgangspunt, dat gedurende het gehele jaar aan gemiddeld vier werknemers per dag op vijf dagen per week een maaltijd werd verstrekt, niet als onredelijk worden bestempeld. De in (hoger) beroep door appellante betrokken stelling dat de werknemers slechts op vier dagen per week werkzaam waren, is niet te rijmen met het feit dat deze werknemers fulltime werkten en volgens opgave van appellante in het bezwaarschrift werktijden hadden van 15.30 tot 23.30 uur, derhalve van acht uur per dag, en vindt ook overigens geen steun in de gedingstukken.
Appellante heeft in hoger beroep een overzicht opgesteld van de verzekerde dagen in de jaren in geding en daaruit conclusies getrokken met betrekking tot de aantallen verstrekte maaltijden en de daaruit voortvloeiende premiecorrectie. Naar het oordeel van de Raad biedt deze berekening, waarin slechts voor een gedeelte rekening is gehouden met de aan meergenoemde partner en zuster verstrekte maaltijden en is uitgegaan van vier maaltijden per week, onvoldoende grondslag om de berekening van het Uwv voor onjuist te houden.
De Raad is ten slotte van oordeel dat appellante in bezwaar en beroep voldoende gelegenheid heeft gehad om op de bevindingen van de looninspecteur te reageren en deze te weerleggen. De omstandigheid dat - in afwijking van de veelal door het Uwv gevolgde werkwijze - in dit geval geen zogenoemd eindgesprek met appellante is gevoerd en geen aanleiding is gevonden om de reactie van appellante op het looncontrolerapport af te wachten alvorens de correctienota’s op te leggen, kan aan voormeld oordeel geen afbreuk doen.
Gezien het voorgaande is de Raad van oordeel dat de onderhavige premiecorrecties in zoverre terecht zijn uitgevoerd. Aangezien geen afzonderlijke grieven zijn aangevoerd tegen de met bovengenoemde premiecorrecties samenhangende boeten, komt de Raad tot de slotsom dat het hoger beroep niet kan slagen en de aangevallen uitspraak voorzover aangevochten moet worden bevestigd.
Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak voorzover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans als voorzitter en G. van der Wiel en F.J.L. Pennings als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A. Kovács als griffier, uitgesproken in het openbaar op 13 april 2006.
(get.) N.J. van Vulpen-Grootjans.
(get.) A. Kovács.