ECLI:NL:CRVB:2006:AX8495
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- N.J. van Vulpen-Grootjans
- Rechtspraak.nl
Vaststelling van premiedifferentiatie in het kader van de WAO
In deze zaak gaat het om de hoger beroepen van appellante tegen de uitspraken van de rechtbank Amsterdam van 1 september 2005, die betrekking hebben op de vaststelling van de gedifferentieerde premie ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) voor de jaren 2003, 2004 en 2005. Appellante, vertegenwoordigd door mr. L.K. Wouters, heeft bezwaar gemaakt tegen de besluiten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) waarin de premies voor deze jaren zijn vastgesteld. De premies zijn vastgesteld op respectievelijk 4,17% voor 2003, 3,21% voor 2004 en 1,12% voor 2005. Appellante heeft aangevoerd dat de premies onterecht zijn vastgesteld, onder andere omdat deze gebaseerd zijn op WAO-uitkeringen die aan derden zijn betaald.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 18 mei 2006, maar partijen zijn niet verschenen. De Raad heeft de besluiten van het Uwv beoordeeld en geconcludeerd dat het beroep op het vertrouwensbeginsel van appellante niet kan slagen. De Raad heeft eerder geoordeeld dat de grief betreffende artikel 6 van het Besluit premiedifferentiatie WAO niet kan leiden tot een gegrondverklaring van bezwaren of het (hoger) beroep tegen de vaststelling van de gedifferentieerde premie. De Raad heeft geen aanleiding gezien om in deze zaak tot een ander oordeel te komen, gezien de overeenkomsten met eerdere uitspraken.
Uiteindelijk heeft de Centrale Raad van Beroep de aangevallen uitspraken bevestigd en geoordeeld dat de hoger beroepen niet slagen. De uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans en is openbaar uitgesproken op 8 juni 2006, in tegenwoordigheid van R.E. Lysen als griffier.