ECLI:NL:CRVB:2006:AX8495

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 juni 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/6173 WAO + 05/6174 WAO + 05/6175 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N.J. van Vulpen-Grootjans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van premiedifferentiatie in het kader van de WAO

In deze zaak gaat het om de hoger beroepen van appellante tegen de uitspraken van de rechtbank Amsterdam van 1 september 2005, die betrekking hebben op de vaststelling van de gedifferentieerde premie ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) voor de jaren 2003, 2004 en 2005. Appellante, vertegenwoordigd door mr. L.K. Wouters, heeft bezwaar gemaakt tegen de besluiten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) waarin de premies voor deze jaren zijn vastgesteld. De premies zijn vastgesteld op respectievelijk 4,17% voor 2003, 3,21% voor 2004 en 1,12% voor 2005. Appellante heeft aangevoerd dat de premies onterecht zijn vastgesteld, onder andere omdat deze gebaseerd zijn op WAO-uitkeringen die aan derden zijn betaald.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 18 mei 2006, maar partijen zijn niet verschenen. De Raad heeft de besluiten van het Uwv beoordeeld en geconcludeerd dat het beroep op het vertrouwensbeginsel van appellante niet kan slagen. De Raad heeft eerder geoordeeld dat de grief betreffende artikel 6 van het Besluit premiedifferentiatie WAO niet kan leiden tot een gegrondverklaring van bezwaren of het (hoger) beroep tegen de vaststelling van de gedifferentieerde premie. De Raad heeft geen aanleiding gezien om in deze zaak tot een ander oordeel te komen, gezien de overeenkomsten met eerdere uitspraken.

Uiteindelijk heeft de Centrale Raad van Beroep de aangevallen uitspraken bevestigd en geoordeeld dat de hoger beroepen niet slagen. De uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans en is openbaar uitgesproken op 8 juni 2006, in tegenwoordigheid van R.E. Lysen als griffier.

Uitspraak

05/6173 WAO
05/6174 WAO
05/6175 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op de hoger beroepen van:
[appellante]., gevestigd te [vestigingsplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraken van de rechtbank Amsterdam van 1 september 2005, 03/3373, 04/1158 en 05/2050 (hierna: aangevallen uitspraken),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 8 juni 2006.
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. L.K. Wouters, Federatie-belastingadviseur te Tilburg, hoger beroepen ingesteld.
Het Uwv heeft verweerschriften ingediend.
De gedingen zijn ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 18 mei 2006, waar partijen met voorafgaand bericht niet zijn verschenen.
II. OVERWEGINGEN
Bij besluit van 26 november 2002 heeft het Uwv de gedifferentieerde premie ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) voor het jaar 2003 vastgesteld op 4,17%. Het hiertegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 31 oktober 2003 ongegrond verklaard. Bij besluit van 15 december 2003 heeft het Uwv de gedifferentieerde premie ingevolge de WAO voor het jaar 2004 vastgesteld op 3,21%. Het hiertegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 25 maart 2004 ongegrond verklaard. Het Uwv heeft voor 2003 en 2004 de hoogte van de premie mede gebaseerd op aan de heren [betrokkene 1] en [betrokkene 2] betaalde WAO-uitkeringen. Bij besluit van 6 december 2004 heeft het Uwv de gedifferentieerde premie ingevolge de WAO voor het jaar 2005 vastgesteld op 1,12%. Het hiertegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 25 mei 2005 ongegrond verklaard. Voor 2005 is de hoogte van de premie mede gebaseerd op een aan de heer [betrokkene 1] betaalde WAO-uitkering.
Bij besluiten van 8 juli 2005 heeft het Uwv de vastgestelde premies voor de jaren 2003 en 2004 in verband met een uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 13 juli 2004 betreffende de WAO-uitkering van de heer [betrokkene 2] naar aanleiding van een daartoe strekkend verzoek van appellante op grond van het vertrouwensbeginsel in die zin herzien, dat geen rekening wordt gehouden met de aan de heer [betrokkene 2] uitbetaalde WAO-uitkering.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraken de beroepen tegen de hiervoor vermelde besluiten op bezwaar ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellante de juistheid van deze uitspraken gemotiveerd bestreden. Zij heeft zich daarbij beroepen op het vertrouwensbeginsel en voorts gesteld dat artikel 6 van het Besluit premiedifferentiatie WAO toepassing mist, omdat geen sprake is van een ten onrechte of tot een te hoog bedrag uitbetaalde WAO-uitkering, op grond waarvan op grond van artikel 6 van genoemd besluit verrekening zou moeten plaatsvinden op het moment van herziening, maar slechts de toerekening van de WAO-uitkering ten onrechte heeft plaatsgevonden. Volgens appellante is ten aanzien van de heer [betrokkene 1] ten onrechte artikel 43a van de WAO niet toegepast.
Bij zijn tussen partijen gewezen uitspraak van 3 november 2005, LJN AU6336, betreffende de vaststelling van de gedifferentieerde premie WAO voor de jaren 2001 en 2002, heeft de Raad geoordeeld dat het beroep op het vertrouwensbeginsel niet kan slagen en dat de grief betreffende artikel 6 van voormeld besluit ziet op de ingangsdatum van de WAO-uitkering, waarover de Raad eerder, bij zijn uitspraken van 4 december 2003, LJN AO0381 en van 19 mei 2004, LJN AP1681, heeft geoordeeld dat een dergelijke grief in een geding over de vaststelling van de gedifferentieerde premie niet kan leiden tot een gegrondverklaring van bezwaren of het (hoger) beroep tegen die vaststelling. De Raad ziet geen grond om in de onderhavige gedingen, welke de premiejaren 2003, 2004 en 2005 betreffen en waarin sprake is van hetzelfde feitencomplex en dezelfde beroepsgronden, tot een andersluidend oordeel te komen.
Gezien het voorgaande slagen de hoger beroepen niet.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraken.
Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans. De beslissing is, in tegenwoordigheid van R.E. Lysen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 8 juni 2006.
(get.) N.J. van Vulpen-Grootjans.
(get.) R.E. Lysen.
HE/266