ECLI:NL:CRVB:2006:AX8746

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 juni 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/3045 WSW en 05/3796 WSW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • G.P.A.M. Garvelink-Jonkers
  • R. Kooper
  • K.J. Kraan
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake indicatie sociale werkvoorziening en procesbelang

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Maastricht, waarin de indicatie voor sociale werkvoorziening aan de orde is. Appellant had eerder een aanvraag ingediend voor een indicatie op grond van de Wet sociale werkvoorziening (Wsw). De Centrale Raad van Beroep heeft op 8 juni 2006 uitspraak gedaan. De Raad heeft vastgesteld dat de rechtbank niet Vixia, maar de Centrale organisatie werk en inkomen (CWI) opdracht had moeten geven om een nieuw besluit te nemen. De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak voor wat betreft de opdracht aan Vixia en het besluit van Vixia van 10 juni 2005, omdat dit ten onrechte door Vixia is genomen. De Raad oordeelt dat het besluit van CWI van 10 maart 2006, waarin is beslist dat appellant hele dagen kan werken en in aanmerking komt voor een scholingstraject, volledig tegemoetkomt aan de bezwaren van appellant. Echter, de indeling in de arbeidshandicapcategorie 'ernstig' is niet volledig tegemoetgekomen aan de bezwaren van appellant, wat betekent dat het beroep tegen dit besluit niet-ontvankelijk wordt verklaard. De Raad heeft ook de proceskosten van appellant in eerste aanleg en hoger beroep toegewezen aan CWI. De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldige besluitvorming door de betrokken instanties en de rol van de Raad in het waarborgen van de rechten van de appellant.

Uitspraak

05/3045 WSW en 05/3796 WSW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 27 april 2005, 04/1341 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van de Centrale organisatie werk en inkomen (hierna: CWI), als rechtsopvolger van het bestuur van de Gemeenschappelijke Regeling Vixia (hierna: Vixia)
Datum uitspraak: 8 juni 2006
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Vixia heeft een verweerschrift ingediend.
Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft Vixia op 10 juni 2005 een nieuw besluit op bezwaar genomen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 december 2005. Appellant is verschenen. Vixia is, zoals aangekondigd, niet verschenen.
Na de zitting heeft de Raad het onderzoek heropend. Hij heeft aan Vixia en CWI schriftelijk enkele vragen gesteld. Vervolgens zijn diverse stukken ingebracht, waaronder het door CWI genomen nadere besluit gedateerd 10 maart 2006.
Het onderzoek ter zitting is voortgezet op 27 april 2006. Appellant is verschenen. CWI heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R. Ibrahim en arbeidsdeskundige A.S.E. Hartman, beiden werkzaam bij CWI.
II. OVERWEGINGEN
1. Voor een uitgebreidere weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het volgende.
2. Met ingang van 1 april 2005 treedt in dit geding, waarin een zogenoemde indicatie sociale werkvoorziening aan de orde is, krachtens de Wet van 30 juni 2004, houdende wijziging van onder andere de Wet sociale werkvoorziening (Wsw), Stb 2004, 325, de Raad van bestuur van CWI in de plaats van het bestuur van de Gemeenschappelijke Regeling Vixia.
3. Appellant heeft op 6 juni 2001 een aanvraag ingediend om in aanmerking te komen voor een indicatie op grond van de Wsw.
3.1. Bij besluit van 18 december 2001 heeft Vixia - overeenkomstig het advies van de indicatiecommissie - beslist dat appellant behoort tot de doelgroep van de Wsw, dat bij het verrichten van werkzaamheden rekening zal moeten worden gehouden met een aantal maatregelen en voorzieningen, waaronder aanpassing van de werktijd tot maximaal halve dagen, dat appellant niet in aanmerking komt voor een scholingstraject en dat hij is ingedeeld in de arbeidshandicapcategorie ’ernstig’. Vixia heeft dat besluit, na bezwaar, gehandhaafd bij besluit van 15 maart 2002.
3.2. De Raad heeft bij uitspraak van 6 mei 2004 de uitspraak van de rechtbank van 29 juli 2003, waarbij het beroep tegen het besluit van 15 maart 2002 ongegrond is verklaard, vernietigd evenals het besluit van 15 maart 2002 en Vixia opdracht gegeven een nieuw besluit te nemen. Daarbij heeft de Raad overwogen dat Vixia op goede gronden heeft geoordeeld dat appellant niet in aanmerking komt voor een scholingstraject, maar dat de beslissing dat appellant maximaal halve dagen mag werken alsmede de beslissing dat appellant moet worden ingedeeld in de arbeidshandicapcategorie ’ernstig’ niet draagkrachtig zijn gemotiveerd.
3.3. Ter uitvoering van ’s Raads uitspraak heeft Vixia bij besluit van 30 juni 2004 onder meer beslist dat de beperking in werktijd komt te vervallen en appellant dus hele dagen kan werken, dat appellant in aanmerking komt voor een scholingstraject en dat hij is ingedeeld in de arbeidshandicapcategorie ’matig’.
3.4. Nadat appellant daartegen bezwaar heeft gemaakt is het besluit van 30 juni 2004, voorzover het de beperking in werktijd en indeling in de arbeidscategorie betreft door Vixia gehandhaafd bij besluit van 12 november 2004. Bij dit besluit van 12 november 2004 heeft Vixia tevens beslist dat appellant in tegenstelling tot hetgeen in het besluit van
30 juni 2004 staat vermeld niet in aanmerking komt voor een scholingstraject.
4. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak - voorzover hier van belang - het beroep tegen het besluit van 12 november 2004 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en Vixia opdracht gegeven een nieuw besluit op het bezwaar van appellant te nemen.
De rechtbank acht de beslissing dat appellant niet in aanmerking komt voor een scholingstraject in strijd met het verbod van reformatio in peius, nu appellant bij besluit van 30 juni 2004 daarvoor wel in aanmerking werd gebracht. Voorts is de rechtbank van oordeel dat de beslissing dat appellant hele dagen moet kunnen werken en de beslissing om appellant in te delen in de arbeidshandicapcategorie ‘matig’ niet draagkrachtig zijn gemotiveerd.
5. Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft Vixia bij het in rubriek I genoemde besluit van 10 juni 2005 wederom beslist, dat de beperking in werktijd komt te vervallen en dat appellant dus hele dagen kan werken, dat appellant is ingedeeld in de arbeidshandicapcategorie ‘matig’ en dat hij in aanmerking komt voor een scholingstraject, maar nu onder aanvulling van de motivering.
6. Vervolgens heeft CWI naar aanleiding van door de Raad in verband met de besluitvorming van Vixia gestelde vragen, op 10 maart 2006 een nader besluit genomen, inhoudende dat appellant hele dagen kan werken, dat appellant in aanmerking komt voor een scholingstraject en dat appellant ingedeeld moet worden in de arbeidshandicapcategorie ’ernstig’.
7. Appellant is in hoger beroep onverminderd van opvatting gebleven dat zijn plaatsing in een dienstbetrekking in het kader van de sociale werkvoorziening gerealiseerd moet worden. Tevens heeft hij verzocht Vixia dan wel CWI te veroordelen tot vergoeding van de door hem geleden schade.
8. De Raad overweegt als volgt.
8.1. De Raad stelt allereerst vast dat het geding in hoger beroep zich op de voet van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) mede tot het ter uitvoering van de aangevallen uitspraak genomen besluit van 10 juni 2005 van Vixia uitstrekt.
8.2. Uit hetgeen hiervoor onder 2. is overwogen volgt dat de rechtbank niet Vixia, maar CWI opdracht had moeten geven ter uitvoering van de aangevallen uitspraak een nader besluit te nemen. Derhalve dient de aangevallen uitspraak voor wat betreft de daarin gegeven opdracht te worden vernietigd. Ook het nadere besluit van 10 juni 2005 dient, nu het ten onrechte door Vixia is genomen, te worden vernietigd.
8.3. Met betrekking tot het besluit van 10 maart 2006 van CWI overweegt de Raad dat, voorzover daarin is beslist dat appellant hele dagen mag werken en in aanmerking komt voor een scholingstraject, hiermee volledig tegemoet is gekomen aan de bezwaren van appellant.
8.4. Voorzover in dat besluit van 10 maart 2006 is beslist dat appellant is ingedeeld in de arbeidshandicapcategorie ’ernstig’, stelt de Raad vast dat het geding in hoger beroep zich mede tot deze beslissing uitstrekt, nu hiermee niet volledig is tegemoetgekomen aan de bezwaren van appellant.
8.5. De Raad stelt voorts vast dat dit gedeelte van het besluit van 10 maart 2006 afwijkt van het besluit van 12 november 2004, waarin appellant is ingedeeld in arbeidshandicapcategorie ’matig’. Zoals ook ter zitting door de arbeidsdeskundige van CWI is bevestigd vloeit deze aanduiding in het geval van appellant voort uit de zogenoemde beslisboom indicatie WSW, maar is dit onderscheid evenwel in het licht van appellants (grief met betrekking tot zijn) plaatsingsmogelijkheden niet relevant.
8.6. Ten aanzien van appellants belangrijkste grief dat zijn plaatsing in een dienstbetrekking in het kader van de sociale werkvoorziening nu eens eindelijk gerealiseerd moet worden, merkt de Raad op dat een oordeel daarover buiten de omvang van het onderhavige geding valt. Deze grief heeft immers geen betrekking op de indicatiestelling die in het onderhavige geding aan de orde is.
8.7. Ook het verzoek van appellant om schadevergoeding blijft als vallend buiten de omvang van het geding hier buiten bespreking, aangezien de door hem beweerdelijk geleden schade voortvloeit uit het feit dat hij niet geplaatst is in het kader van de sociale werkvoorziening en derhalve geen verband houdt met het in dit geding aan de orde zijnde indicatiebesluit.
9. Gezien het vorenstaande is er geen sprake van procesbelang bij een oordeel over de rechtmatigheid van het besluit van 10 maart 2006. Dit betekent dat appellants beroep, voorzover dat geacht moet worden te zijn gericht tegen dat besluit, niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
10. De Raad acht termen aanwezig om CWI met toepassing van artikel 8:75 van de Awb inzake proceskosten te veroordelen in de proceskosten van appellant ten bedrage van
€ 7,86 in eerste aanleg en € 76,92 in hoger beroep in verband met door appellant gemaakte reiskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak, voorzover daarbij aan Vixia opdracht is gegeven een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van appellant;
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voorzover aangevochten, voor het overige;
Verklaart het beroep, voorzover dit geacht moet worden te zijn gericht tegen het besluit van 10 juni 2005 van Vixia, gegrond;
Vernietigt het besluit van 10 juni 2005 van Vixia;
Verklaart het beroep, voorzover dit geacht moet worden te zijn gericht tegen het besluit van CWI van 10 maart 2006, niet-ontvankelijk;
Veroordeelt het CWI tot vergoeding van € 84,78 aan appellant in verband met reiskosten;
Bepaalt dat CWI aan appellant het door hem in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 103,00 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door G.P.A.M. Garvelink-Jonkers als voorzitter en R. Kooper en K.J. Kraan als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van O.C. Boute als griffier, uitgesproken in het openbaar op 8 juni 2006.
(get.) G.P.A.M. Garvelink-Jonkers.
(get.) O.C. Boute.
HD
25.05