ECLI:NL:CRVB:2006:AX8920

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 juni 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04/3623 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • K.J.S. Spaas
  • J.W. Engelhart
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de uitspraak inzake de toekenning van WAO-uitkering na arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 juni 2006 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van de rechtbank Arnhem. Appellant had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 3 december 2002, waarin zijn verzoek om een WAO-uitkering werd afgewezen. De rechtbank had het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard. In hoger beroep herhaalde appellant zijn eerdere stellingen, maar verscheen niet ter zitting. Het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. L. Smid.

De Raad overwoog dat de belastbaarheid van appellant op 3 juli 2001 ongewijzigd was ten opzichte van de situatie op 15 mei 2000, de datum waarop een eerdere WAO-uitkering was ingetrokken. Het Uwv had terecht geconcludeerd dat appellant geen recht had op een WAO-uitkering met een wachttijd van vier weken, zoals bepaald in artikel 43a van de WAO. De Raad vond geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van het bestreden besluit en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Er werd geen nieuw bewijs gepresenteerd dat de belastbaarheid van appellant zou onderbouwen.

De uitspraak benadrukt het belang van medische gegevens in het proces en bevestigt dat de Raad geen termen aanwezig achtte om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De beslissing werd openbaar uitgesproken door K.J.S. Spaas, met J.W. Engelhart als griffier.

Uitspraak

04/3623 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 3 juni 2004, 03/3 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv)
Datum uitspraak: 13 juni 2006
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.J. Derksen, werkzaam bij het Buro voor Rechtshulp te Arnhem, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Mr. Derksen heeft zich bij brief van van 27 januari 2005 als gemachtigde aan de zaak onttrokken.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 mei 2006. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L. Smid.
II. OVERWEGINGEN
Bij besluit van 3 december 2002, verder: het bestreden besluit, heeft het Uwv besloten ongegrond te verklaren het bezwaar van appellant tegen een eerder besluit van 4 juli 2002, waarbij appellant in verband met op 5 juni 2001 ingetreden arbeidsongeschiktheid na een wachttijd van vier weken geen uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsonge- schiktheidsverzekering (WAO) wordt toegekend.
Daartoe is overwogen dat de belastbaarheid van appellant op 3 juli 2001 ongewijzigd is gebleven ten opzichte van die op
15 mei 2000, de datum met ingang waarvan een appellant eerder toegekende uitkering ingevolge de WAO is ingetrokken. Het bepaalde in artikel 43a van de WAO is daarom volgens het Uwv niet van toepassing, zodat appellant op 3 juli 2001 geen aanspraak heeft op toekenning van uitkering met een wachttijd van vier weken als bepaald in dat artikel.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellant zijn stellingen doen herhalen.
In hetgeen namens appellant in hoger beroep is aangevoerd heeft de Raad geen aanknopingspunten gevonden om te oordelen dat de rechtbank ten onrechte het bestreden besluit in stand heeft gelaten.
Ook in hoger beroep heeft appellant geen medische gegevens overgelegd die steun bieden aan het namens hem ingenomen standpunt dat zijn belastbaarheid in arbeid op 3 juli 2001 bezien ten opzichte van die op 15 mei 2000 zou zijn afgenomen.
De Raad is van oordeel dat het Uwv terecht heeft aangenomen dat die belastbaarheid op 3 juli 2001 niet anders was dan die op 15 mei 2000. Bij de vorming van dat oordeel heeft de Raad beslissende betekenis toegekend aan het rapport van
26 november 2002 van de bezwaarverzekeringsarts F.J.J. van Gulick, die inlichtingen bij de behandelend therapeut heeft ingewonnen.
In een dergelijke situatie hoeft ook geen arbeidsdeskundig onderzoek te worden ingesteld, zoals de rechtbank terecht met verwijzing naar 's Raads jurisprudentie heeft overwogen.
Nu ook overigens in het licht van artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat het bestreden besluit in rechte geen stand kan houden, komt de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door K.J.S. Spaas. De beslissing is, in tegenwoordigheid van J.W. Engelhart als griffier, uitgesproken in het openbaar op 13 juni 2006.
(get.) K.J.S. Spaas.
(get.) J.W. Engelhart.