ECLI:NL:CRVB:2006:AX8944

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 juni 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04-3040 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • K.J.S. Spaas
  • C.P.M. van de Kerkhof
  • N.J. Haverkamp
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WAO-uitkering en geschiktheid voor eigen arbeid

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, die op 6 april 2004 het beroep gegrond verklaarde en het bestreden besluit van het Uwv vernietigde. Appellant, die als IT-consultant werkte, had een WAO-uitkering aangevraagd, maar deze was geweigerd op basis van de conclusie dat hij minder dan 15% arbeidsongeschikt was. De rechtbank oordeelde dat appellant, op basis van het rapport van de verzekeringsarts J.C. Streng, niet geschikt was voor zijn eigen arbeid gedurende 32 uur per week, maar wel voor een gespreide werkweek van vijf dagen.

Appellant ging in hoger beroep omdat hij het niet eens was met de conclusie dat hij in staat was om zijn werkzaamheden over vijf dagen te verdelen. Hij stelde dat hij niet in staat was om gedurende 32 uur per week te werken, zelfs niet als deze uren gespreid werden. De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig overwogen. De Raad concludeerde dat de deskundige Streng de medische beperkingen van appellant correct had vastgesteld en dat er geen reden was om aan de juistheid van zijn rapport te twijfelen.

De Raad oordeelde dat het in redelijkheid van appellant gevergd kon worden om zijn werkzaamheden over vijf dagen te verdelen, aangezien er geen medische noodzaak was om dit over vier dagen te doen. De keuze om vier dagen te werken was gebaseerd op persoonlijke omstandigheden, zoals de zorg voor zijn kinderen, en niet op medische redenen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier T.S.G. Staal op 6 juni 2006.

Uitspraak

04/3040 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 6 april 2004, 02/4025 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 6 juni 2006
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.J. Klinkert, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 april 2006.
Appellant is met voorafgaande kennisgeving niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. W. de Rooy-Bal.
II. OVERWEGINGEN
Bij zijn oordeelsvorming gaat de Raad uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Appellant was laatstelijk werkzaam als IT-consultant voor 32 uur per week, verdeeld over vier dagen. Hij is op 18 december 2000 uitgevallen met moeheid, concentratieproblemen en oorsuizingen. Vanaf september 2001 heeft hij weer voor 50% hervat. Op 24 januari 2002 heeft de verzekeringsarts S.C. Kromokarijo appellant onderzocht en in zijn rapport van dezelfde datum appellant belastbaar geacht voor fulltime werk, waarbij het beeldschermwerk over de gehele dag wordt verdeeld. Door de arbeidsdeskundige N. Verbree werd vervolgens een onderzoek ingesteld naar de belasting van het eigen werk van appellant, waarna hij tot de conclusie kwam dat appellant geschikt was voor het eigen werk. Bij besluit van 3 april 2002 deelde het Uwv appellant mede dat hem per 17 december 2001 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) werd geweigerd onder de overweging dat appellant met ingang van die datum minder dan 15% arbeidsongeschikt is. Bij besluit van diezelfde datum deelde het Uwv appellant voorts mede dat hij per
17 december 2001 niet als arbeidsgehandicapte in de zin van de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten (REA) werd aangemerkt. Appellant heeft tegen beide besluiten bezwaar gemaakt. Bij besluit van 13 september 2002 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv dit bezwaar ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft, met bepalingen omtrent vergoeding van griffierecht en proceskosten, bij de aangevallen uitspraak het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd voor zover appellant daarin niet als arbeidsgehandicapte in de zin van de REA wordt aangemerkt en dit besluit in zoverre herroepen en bepaald dat haar besluit in de plaats treedt van het besluit voor zover dat is vernietigd. Zij heeft met betrekking tot de weigering appellant per 17 december 2001 een WAO-uitkering toe te kennen overwogen dat appellant volgens de door haar geraadpleegde deskundige J.C. Streng, verzekeringsarts in zijn rapportage van 22 oktober 2003 gelet op zijn fysieke en psychische belastbaarheid per 17 december 2001 niet geschikt was voor het verrichten van zijn eigen arbeid als IT-consultant gedurende 32 uur in een vierdaagse werkweek, maar wel bij spreiding over een vijfdaagse werkweek. Onder de overweging dat van appellant in redelijkheid kan worden gevergd dat hij zijn arbeid van 32 uur verdeelt over vijf dagen per week is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat appellant bij het bestreden besluit terecht minder dan 15% arbeidsongeschikt is geacht.
Appellant kan zich met het oordeel van de rechtbank over de weigering van de WAO-uitkering per 17 december 2001 niet verenigen en heeft om die reden hoger beroep ingesteld. Hij is van mening dat hij niet in staat is gedurende 32 uur per week te werken, ook niet wanneer deze worden gespreid over vijf dagen per week. Appellant stelt dat hij zijn functie niet over vijf werkdagen per week kan spreiden.
Het gaat in dit geding om de beantwoording van de vraag of het oordeel van de rechtbank over het bestreden besluit, voor zover dat betrekking heeft op de WAO-uitkering in rechte stand kan houden.
De Raad merkt allereerst op dat de functie van appellant als gevolg van een reorganisatie in het jaar 2001 wijzigingen heeft ondergaan, maar dat ingevolge vaste rechtspraak moet worden uitgegaan van de functie zoals appellant die laatstelijk voor het intreden van zijn arbeidsongeschiktheid gedurende 32 uur per week vervulde, verdeeld over vier werkdagen van 8 uur. Aan de Raad is niet kunnen blijken dat de deskundige Streng in zijn rapport van 22 oktober 2003 de medische beperkingen van appellant onjuist heeft vastgesteld. De deskundige heeft blijkens zijn rapportage een anamnese afgenomen, appellant zelf onderzocht, de in het dossier aanwezige informatie bestudeerd en zeer uitvoerig inlichtingen ingewonnen bij de behandelend sector. De Raad heeft geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat de deskundige niet op toereikende gronden tot zijn conclusie is gekomen. Hetgeen appellant heeft aangevoerd maar overigens niet is onderbouwd kan de Raad niet tot een ander oordeel leiden.
Aldus uitgaande van de juistheid van de door de deskundige vastgestelde beperkingen bij appellant is de Raad met de rechtbank en het Uwv van oordeel dat in redelijkheid van appellant gevergd mag worden dat hij zijn werkzaamheden verdeelt over vijf dagen per week in plaats van over vier dagen. Daarbij neemt de Raad in aanmerking dat voor het verdelen van het werk over vier dagen per week geen medische noodzaak bestond maar dat dit een keuze was vanuit zijn privésituatie, waarbij de verzorging van zijn kinderen op de voorgrond lijkt te hebben gestaan en waar in het kader van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling geen rekening mee hoeft te worden gehouden. Voorts is niet gebleken dat het werk door de werkgever zodanig was georganiseerd dat dit slechts op vier dagen van acht uur per dag verricht kon worden. Appellant heeft daarnaast zelf aangegeven dat hij vrij was het werk zelf in te delen, zoals overigens ook gebruikelijk is in de sector waarin en bij het niveau waarop appellant werkzaam is.
De vorenstaande leidt tot de conclusie dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak bevestigd moet worden.
De Raad acht geen termen aanwezig toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door K.J.S. Spaas als voorzitter en C.P.M. van de Kerkhof en N.J. Haverkamp als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van T.S.G. Staal als griffier, uitgesproken in het openbaar op 6 juni 2006.
(get.) K.J.S. Spaas.
(get.) T.S. G Staal.