ECLI:NL:CRVB:2006:AY1704

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 juli 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/2033 WWB-VV + 06/2032 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • Th.C. van Sloten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstandsuitkering wegens niet meewerken aan heronderzoek arbeidsinschakeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 juli 2006 uitspraak gedaan in het hoger beroep van verzoeker tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen. Verzoeker had een verzoek om voorlopige voorziening ingediend in verband met de intrekking van zijn bijstandsuitkering door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Apeldoorn. De intrekking vond plaats omdat verzoeker niet was verschenen op een uitnodiging voor een heronderzoeksgesprek dat gericht was op zijn arbeidsinschakeling. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoeker op 5 oktober 2005 niet is verschenen op de uitnodiging en dat hij ook geen bezwaar heeft gemaakt tegen het opschortingsbesluit van 12 oktober 2005. Het College heeft vervolgens op 27 oktober 2005 het recht op bijstand van verzoeker ingetrokken, wat door de rechtbank in de aangevallen uitspraak is bevestigd. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het College in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot intrekking van het recht op bijstand gebruik heeft kunnen maken. De voorzieningenrechter heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De voorzieningenrechter heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

06/2033 WWB-VV
06/2032 WWB
Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
U I T S P R A A K
als bedoeld in de artikelen 8:84, tweede lid, en 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 21 van de Beroepswet naar aanleiding van het verzoek om voorlopige voorziening van:
[verzoeker], wonende te [woonplaats] (hierna: verzoeker),
in verband met het hoger beroep van:
verzoeker
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 17 maart 2006, 05/2112 en 06/294 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
verzoeker
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Apeldoorn (hierna: het College)
Datum uitspraak: 4 juli 2006
I. PROCESVERLOOP
Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
Verzoeker heeft tevens een verzoek om voorlopige voorziening gedaan.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met het onderzoek in het geding met reg. nr. 05/5081 ABW plaatsgevonden op 20 juni 2006. Verzoeker is verschenen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door P.C. Maassen van den Brink- Jager, werkzaam bij de gemeente Apeldoorn. Na de sluiting van het onderzoek ter zitting zijn de gevoegde zaken weer gesplitst. In deze zaak wordt heden afzonderlijk uitspraak gedaan.
II. OVERWEGINGEN
Ingevolge artikel 8:81 van de Awb en artikel 21 van de Beroepswet kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank of van de voorzieningenrechter van de rechtbank als bedoeld in artikel 18, eerste lid, van de Beroepswet hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Ingevolge artikel 8:86 van de Awb en artikel 21 van de Beroepswet kan de voorzieningenrechter, indien hij van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de hoofdzaak, tevens onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat in dit geval nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de hoofdzaak en dat ook overigens geen sprake is van beletselen om tevens onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de voorzieningen
rechter uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Verzoeker ontving bijstand, laatstelijk ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB).
Bij besluit van 12 oktober 2005 heeft het College het recht op bijstand van verzoeker met ingang van 5 oktober 2005 opgeschort op de grond dat verzoeker op die datum niet is verschenen op de uitnodiging voor een heronderzoeksgesprek over zijn verplichtingen gericht op arbeidsinschakeling.
Tegen dit besluit heeft verzoeker geen bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 27 oktober 2005 heeft het College het recht op bijstand van verzoeker met toepassing van artikel 54, vierde lid, van de WWB met ingang van 5 oktober 2005 ingetrokken.
Bij besluit van 27 januari 2006 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van 27 oktober 2005 ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank het beroep tegen het besluit van 27 januari 2006 ongegrond verklaard en het verzoek om toewijzing van een voorlopige voorziening afgewezen.
Verzoeker heeft zich gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd, voorzover daarbij zijn beroep ongegrond is verklaard.
De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.
Artikel 54, vierde lid, van de WWB bepaalt dat in het geval de belanghebbende het verzuim, dat heeft geleid tot een schorsing van de uitkering, niet herstelt binnen de daarvoor gestelde termijn, het college na het verstrijken van deze termijn het besluit tot toekenning van bijstand kan intrekken met ingang van de eerste dag waarover het recht op bijstand is opgeschort.
In zijn besluit van 12 oktober 2005 heeft het College verzoeker in de gelegenheid gesteld het verzuim te herstellen door te verschijnen op de afspraak voor een heronderzoek op 20 oktober 2005 en op deze wijze alsnog mee te werken aan het onderzoek gericht op de arbeidsinschakeling. Vaststaat dat verzoeker ook naar aanleiding van deze uitnodiging niet is verschenen. Deze gedraging acht de voorzieningenrechter verwijtbaar. De door verzoeker aangevoerde omstandigheid dat de relatie tussen hem en de hem door het College toegewezen bijstandsmedewerker is verstoord, nadat een eerder verzoek om een heronderzoeksgesprek te verzetten uiteindelijk heeft geleid tot een verlaging van zijn uitkering, leidt de voorzieningenrechter niet tot een ander oordeel. Ook de omstandigheid dat verzoeker, zoals hij nog heeft aangevoerd, vanwege een inschattingsfout geen bezwaar heeft gemaakt tegen het opschortingsbesluit, maakt dit niet anders.
Met het voorgaande is gegeven dat aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 54, vierde lid, van de WWB is voldaan. De voorzieningenrechter ziet in hetgeen door verzoeker is aangevoerd geen grond om te oordelen dat het College niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot intrekking van het recht op bijstand gebruik heeft kunnen maken.
De aangevallen uitspraak, voorzover aangevochten, komt derhalve voor bevestiging in aanmerking.
Voor het treffen van een voorlopige voorziening bestaat onder die omstandigheden geen aanleiding.
De voorzieningenrechter ziet ten slotte geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
in de hoofdzaak:
Bevestigt de aangevallen uitspraak voorzover aangevochten;
op het verzoek om een voorlopige voorziening:
Wijst het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht af.
Deze uitspraak is gedaan door Th.C. van Sloten. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. Pijper als griffier, uitgesproken in het openbaar op 4 juli 2006.
(get.) Th.C. van Sloten.
(get.) M. Pijper.
BKH 280606