[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 5 februari 2004, 03/691 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 27 juni 2006
Namens appellant heeft mr. I.M. Hidding, destijds advocaat te Stadskanaal, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Mr. J.S. Visser, advocaat te Stadskanaal heeft zich bij brief van 2 november 2004 als opvolgend gemachtigde gesteld.
Bij brief van 9 november 2004 heeft de rechtbank Leeuwarden de Raad een besluit van
3 maart 2004 van het Uwv toegezonden, welk besluit ter uitvoering van de aangevallen uitspraak is genomen.
Desgevraagd heeft de psychiater prof. dr. R.J. van den Bosch onder dagtekening
1 maart 2006 van verslag en advies gediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 mei 2006. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Visser. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
drs. G.A Tellinga.
Appellant, geboren in 1982, heeft onder dagtekening 10 september 2002 een aanvraag om uitkering ingevolge de Wet Arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) ingediend en aangegeven sedert 1 oktober 2001 arbeidsongeschikt te zijn.
De verzekeringsarts T. Maenhout heeft appellant op 14 oktober 2002 onderzocht en informatie ingewonnen bij de huisarts, die signaleerde dat appellant mogelijk lijdt aan "Pervasive Developmental Disorder- Not Otherwise Specified" (PDD-NOS).
Aan het rapport van 14 oktober 2002 van Maenhout ontleent de Raad de volgende medische overwegingen:
Een 19 jarige jongeman die meent niet te kunnen werken in verband met zijn negatieve stemmingen. Hij ziet de zinvolheid van verwachtingspatronen en vanzelfsprekendheden niet in. Als lagerschool kind spijbelde hij veelvuldig. De lagere school heeft hij normaal doorlopen, daarna geen enkele opleiding afgemaakt: gebrek aan motivatie. Zaken die hij wel graag doet, voert hij bijna perfectionistisch uit.(computer bezigheden). Er zijn dagen bv zaterdags, dat hij intens kan genieten van zijn bezigheden. (Indien hij gemotiveerd is kan hij normaal werk verrichten) Hij vlucht nu als het ware in een soort slachtoffersrol. De jongeman lijdt onder het gebrek aan een onvoldoende dagelijkse uitdaging. Hij wordt daar door onvoldoende bevestigd in zijn bestaan met als gevolg steeds terug kerende negatieve stemmingen. Het gebrek aan motivatie om welke redenen dan ook, is echter geen psychisch ziektebeeld. Het lijkt er op dat belanghebbende een identiteitsprobleem heeft dat zich kan uiten in een vorm van een autoriteitsconflict.
Er zijn geen aanwijzingen voor depressiviteit, evenmin voor vitale kenmerken. Het verhaal van belanghebbende is niet consistent. Hij kan wel degelijk genieten: chatten, sportverslaglegging.
Van een vermoedelijk PDD-NOS kan geen sprake zijn daar belanghebbende mensen in zijn directe omgeving geraffineerd weet te manipuleren. (hoog negatief sociaal gebeuren). Belanghebbende vertoont een kinderlijk gedrag door dreigementen te hanteren om zijn zin te krijgen. Er is geen sprake van een serieuze poging tot zelfmoord: "het lopen naar een spoor met een verhaal" is geen daadwerkelijke poging in de zin van te objectiveren daad. Zijn zelfmoord pogingen dienen dan ook gezien te worden als een vorm van manipulatieve pseudo-suicidaliteit.
De ouders worden onder druk gezet door zijn psychologisch afwijs gedrag. (ik wil niet meer leven, Kan niet genieten) Elke eigen verantwoordelijkheid schuift belanghebbende op anderen af (de zin van het werken is niet aanwezig) Het gebrek aan motivatie wil hij erkend zien als een ziektebeeld.
Uit bovenstaande moge duidelijk zijn dat belanghebbende zijn directe omgeving manipulatief beïnvloedt. Het willen ontlopen van eigen verantwoordelijkheden, ongemotiveerd zijn om tot iets te komen, zijn geen ziektebeelden."
Bij besluit van 22 november 2002 heeft het Uwv appellant een uitkering ingevolge de Wajong geweigerd omdat het Uwv van oordeel was dat er geen sprake is van arbeidsongeschiktheid als gevolg van ziekte of gebrek.
Tijdens de bezwaarprocedure heeft de bezwaarverzekeringsarts H. Donkers na bestudering van de stukken en raadpleging van de behandelend therapeut geoordeeld dat er sprake is van een recidiverende stemmingsstoornis in combinatie met een pervasieve ontwikkelingsstoornis.
Naast enige beperkingen wegens tijdelijke beenproblematiek oordeelde Donkers dat appellant vanwege psychische ziekte of gebrek aangewezen is op arbeid die geen groot beroep doet op sociale interacties. Voorts oordeelde Donkers dat er wel mogelijkheden zijn om samen te werken met anderen doch aan de kwaliteit en de intensiteit daarvan moeten geen hoge eisen worden gesteld, terwijl het inlevend vermogen ten opzichte van anderen verminderd aanwezig is, hetgeen in een Functionele Mogelijkheden Lijst is vastgelegd.
Tijdens de hoorzitting is appellant geobserveerd door de bezwaarverzekeringsarts T. Miedema. Aan zijn daarna uitgebracht rapport van 4 juni 2003 ontleent de Raad het volgende:
"7. Beschouwing
Betrokkene is een 20-jarige man, die in zijn studie vastliep wegens psychische klachten.
Hij claimt dat hij volledig a.o. is per 01-10-2001.
Betrokkene werd beoordeeld, er werd informatie ingewonnen en kreeg geen beperkingen:<25%.
In zijn bezwaar schrift voerde betrokkene aan dat de informatie van de GGZ geen goed beeld geeft van zijn toestand: hij drong erop aan om het complete dossier op te vragen.
In de bezwaar procedure werd opnieuw informatie ingewonnen bij de GGZ, waaruit opnieuw bleek dat men geen diagnose had kunnen stellen. omdat betrokkene zich voortijdig had onttrokken aan observatie/behandeling. Hij weigert een vervolgbehandeling, ondanks dat hij aangeeft dat hij veel klachten houdt.
Er zijn aanwijzingen voor een autistiforme aandoening met stemmingsschommelingen.
Maar eigenlijk geen diagnose.
Tijdens de hoorzitting bleek betrokkene verbaal goed uit de verf te komen, hij formuleerde helder en discussieerde intelligent. Aanwijzingen voor autistische kenmerken kwamen tijdens dat gesprek in ieder geval niet naar voren.
Er werden tijdens de hoorzitting geen nieuwe feiten aangedragen.
Daarom kan het gestelde in het rapport van dr Donker, d.d. 02-04-2003 ongewijzigd in stand blijven. De beperkingen voor het been, hoewel zeer tijdelijk van aard en op
04-06-03 allang niet meer van toepassing, werden meegenomen in de Functionele Mogelijkhedenlijst en er vond restrictie overleg plaats met de AD (P de Groot). Betreffende één funktie (foto laborant) is er een incidentele overschrijding van de piekbelasting tav tillen/dragen tot 20 kilo, waar betrokkene eventueel een tijdelijke (een maand) oplossing voor zou moeten vinden, door hulp te vragen aan een collega. Overigens was ook betrokkene tijdens de hoorzitting van mening dat de keuring over de psychische belastbaarheid moet gaan, het been is niet van belang in zijn ogen."
De bezwaararbeidsdeskundige P. de Groot heeft in zijn rapport van 4 juni 2003 aangegeven dat met behulp van het Claim Beoordeling- en Borgingssysteem (CBBS) 4 functies zijn geselecteerd die aan de door Donkers en Miedema gestelde beperkingen voldoen. Afgezet tegen het voor appellant geldende maatmaninkomen, het wettelijk minimumloon, kan appellant daarmee een zodanig inkomen verdienen dat van verlies aan verdiencapaciteit geen sprake is.
Vervolgens heeft het Uwv bij besluit op bezwaar van 6 juni 2003, verder: het bestreden besluit, het bezwaar van appellant tegen het besluit van 22 november 2002 ongegrond verklaard onder wijziging van de motivering van het besluit. Aan appellant wordt thans een uitkering geweigerd omdat hij bij het einde van de wachttijd op 29 september 2002 voor minder dan 25% arbeidsongeschikt in de zin van de Wajong wordt beschouwd.
De rechtbank heeft het bestreden besluit niet in stand gelaten. De rechtbank is van oordeel dat de belastbaarheid van appellant juist is vastgesteld maar dat ten aanzien van een van de geselecteerde functies in de SBC code 315110, die van typist/datatypist met functienummer 8149-9999-002 onvoldoende is toegelicht waarom het aspect omgaan met agressieve en onredelijke mensen in die functie geen overschrijding oplevert van de voor appellant geldende beperkingen ten aanzien van sociale interactie en inlevingsvermogen.
Het Uwv heeft in de aangevallen uitspraak berust. Appellant is daarvan in hoger beroep gekomen met als voornaamste grief dat ten onrechte in de aangevallen uitspraak is geoordeeld dat hij tot het verrichten van arbeid in staat is.
Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft de bezwaararbeidsdeskundige De Groot met behulp van het CBBS binnen de SBC code 315110 een aantal andere functies van typist/datatypist geselecteerd en in een rapport van 13 februari 2004 toegelicht waarom die functies wel voldoen aan de voor appellant geldende psychische beperkingen.
Voorts heeft de bezwaararbeidsdeskundige M.E. van der Molen in een rapport van
1 maart 2004 ook nog een nadere toelichting gegeven.
Vervolgens is bij het in rubriek 1 vermelde besluit van 3 maart 2004 appellants bezwaar tegen het besluit van 22 november 2002 wederom ongegrond verklaard.
Mr. Visser heeft bij brief van 20 januari 2005 een expertiserapport van de psychiater D.W. Oppedijk overgelegd, waarop de bezwaarverzekeringsarts Miedema in een rapport van 24 januari 2005 een schriftelijke reactie heeft gegeven.
Vervolgens heeft prof Van den Bosch als deskundige gerapporteerd. Aan zijn rapport ontleent de Raad het volgende:
" Conclusie:
Het betreft een 23-jarige man die in september 2002 een aanvraag deed voor het verkrijgen van een Wajong-uitkering.
Betrokkene beschrijft wisselingen in de stemming met in het verleden suïcidaliteit tijdens sombere periodes, dit alles verbeterend sinds ongeveer een jaar. Echte suïcidepogingen zijn er niet geweest, wel suïcidale gedachten en plannen. Betrokkene is als kind al anders als zijn leeftijdsgenoten. Echt aansluiting met leeftijdsgenoten heeft hij nooit gehad. Liefde en diepgang probeert hij te vinden via spiritualiteit en ook zou hij wel een relatie willen. Zijn daginvulling bestaat voornamelijk uit internetactiviteiten en televisie kijken. Zijn sociaal leven speelt zich voornamelijk af op internet. Betrokkene geeft aan geen ambities te hebben, maar vindt dat hij goed zijn best doet. Werken betekent voor hem geestelijke zelfmoord. Behandeling voor zijn klachten heeft hij in het verleden meermaals afgewezen. Wat opvalt tijdens het gesprek zijn de onhandige manier van oogcontact maken en de neiging uit te weiden. Verder valt op de eigenaardige uitleg van betrokkene met betrekking tot de oorzaak en behandeling van depressie, met betrekking tot de diagnose autistische stoornis en met betrekking tot het ontbreken van motivatie en ambitie. Betrokkene is ervan overtuigd begaafd tot hoogbegaafd te zijn, maar heeft geen opleiding afgemaakt.
De gedragskenmerken passen bij een schizotypische of schizoïde persoonlijkheidsstoornis, maar ook bij een pervasieve ontwikkelingsstoornis niet anderszins omschreven, dat is een milde variant van autisme. Een autistische stoornis manifesteert zich vanaf de kindertijd en dat is hier het geval. Van een depressie is op dit moment in elk geval geen sprake.
Beantwoorden van de vragen:
A.1 Welke als ziekte of gebrek aan te merken afwijkingen in zijn
gezondheidstoestand heeft betrokkene thans?
Betrokkene heeft moeite met oogcontact en zijn gedachtengang is wijdlopig van vorm. Betrokkene houdt er eigenaardige ideeën op na met betrekking tot de oorzaak en behandeling van depressie, met betrekking tot de diagnose autistische stoornis en met betrekking tot het ontbreken van motivatie en ambitie. Hij heeft weinig sociale contacten. Uit het levensverhaal van betrokkene komt naar voren dat hij als kind al bijzonder gedrag vertoonde en "anders was als andere kinderen".
Deze gedragskenmerken passen bij een schizotypische of schizoïde persoonlijkheidsstoornis, maar ook bij een pervasieve ontwikkelingsstoornis niet anderszins omschreven, dat is een milde variant van autisme. Een autistische stoornis manifesteert zich vanaf de kindertijd en dat is hier het geval. De diagnose die het beste een en ander samenvat luidt dus pervasieve ontwikkelingsstoornis niet anderszins omschreven (PDD-NOS).
B.1 Welke van belang zijnde, als ziekte of gebrek aan te merken, afwijkingen in zijn gezondheidstoestand had betrokkene op de in dit geding van belang zijnde datum 29 september 2002?
Ten eerste was destijds ook sprake van een ontwikkelingsstoornis, zoals vermeld onder A1. Een autistische stoornis begint in de kinderleeftijd.
Ten tweede geeft betrokkene aan dat sinds een jaar zijn stemming verbeterd is. Voordien was sprak van wisselende stemmingen met weken- of maandenlange sombere periodes. Hij heeft dan last van een zwaar hoofd, futloosheid en een leeg gevoel. Hij voelt zich verdrietig, hopeloos, verlamd. Betrokkene heeft suïcidale gedachten en plannen gehad zonder dat sprake is geweest van suïcidepogingen. Deze beschrijving past bij de diagnose recidiverende depressieve stoornis. Hoewel nu niet meer exact te dateren, is het waarschijnlijk dat ook in september 2002 hiervan sprake is geweest.
B.2 Kunt u zich verenigen met de door de bezwaarverzekeringsarts vastgestelde belastbaarheid van betrokkene? Zie het rapport van de bezwaarverzekeringsarts d.d. 2 april 2003 (gedingstuk B15), de kritische functionele mogelijkhedenlijst (gedingstuk B 19-B 19.1) en de functionele mogelijkhedenlijst (gedingstuk B 19.2-7).
Toelichting: De bezwaarverzekeringsarts heeft aangegeven dat betrokkene is aangewezen op werkzaamheden waarbij geen beroep wordt gedaan op de sociale vaardigheden. Er zijn wel mogelijkheden om samen te werken met anderen doch aan de kwaliteit en intensiteit moeten geen hoge eisen worden gesteld. Verder is het inlevingsvermogen ten opzichte van anderen verminderd aanwezig. Zie ook de gedingstukken B 5.2-7, B 13, B23, A 15, A 18 + A 25, I19.1-3, I 21a, 125.1 ev, I 27.l ev, I 31.1-2 en I35a.
Er zijn duidelijke beperkingen van de sociale vaardigheden, het communicatief vermogen en het inlevingsvermogen. Er is echter geen reden om aan te nemen dat deze beperkingen van dien aard zijn dat dit leidt tot de onmogelijkheid met anderen samen te werken.
De belastbaarheid is door de bezwaarverzekeringarts wat betreft sociale vaardigheden goed beoordeeld.
B.3 Indien u vraag B.2 ontkennend hebt beantwoord: Op welk onderdeel of welke onderdelen dient de belastbaarheid te worden bijgesteld? En in welke mate?
B.4 Was betrokkene naar uw oordeel op 29 september 2002 in staat tot het verrichten van de werkzaamheden, verbonden aan de door de bezwaararbeidsdeskundige geselecteerde functies? Zie het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige d.d. l3 februari 2004 en het resultaat eindselectie.
Toelichting: het gaat om de functies typist/datatypist, inpakker,
productiemedewerker industrie en bediende fotolaboratorium.
Voor zover rekening is gehouden met de ook door ons vastgestelde beperkingen bij de selectie van in aanmerking komende functies zijn er geen argumenten om voor een andere beoordeling te pleiten.
De depressieve stoornis zoals beschreven onder vraag B1, is echter in deze beoordeling niet meegenomen. Deze kan tijdelijk tot ernstiger beperkingen hebben geleid.
B.5 Indien u vraag B.4 ontkennend hebt beantwoord: Welke functies kon betrokkene niet vervullen? En waarom niet?
In de mate waarin in september 2002 een depressie een rol speelde (waarschijnlijk maar niet met zekerheid vast te stellen, en de ernst is niet retrospectief te beoordelen) moeten ernstiger beperkingen van globale aard, alle functies betreffende, worden aangenomen..
C.1 Acht u een nader deskundigenonderzoek nodig? Zo ja, om welke reden? Op het terrein van welk specialisme liggen de nog ter beantwoording staande vragen?
Daartoe zie ik geen aanleiding."
Vooraf overweegt de Raad dat het hiervoor weergegeven besluit van 3 maart 2004, dat het Uwv ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft genomen, aan het beroep van appellant niet geheel tegemoet komt, zodat ingevolge de artikelen 6:19, eerste lid, en 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dit beroep geacht wordt mede te zijn gericht tegen het besluit van 3 maart 2004 van het Uwv.
De Raad moet allereerst de vraag beantwoorden of de rechtbank in de aangevallen uitspraak terecht heeft geoordeeld dat appellant op 29 september 2002 in staat was om arbeid te verrichten overeenkomstig de door het Uwv gestelde medische beperkingen.
De Raad beantwoordt die vraag bevestigend. Uit het rapport van prof. Van den Bosch, waaraan de Raad in dit opzicht beslissende betekenis toekent, blijkt dat appellant lijdt aan als ziekte of gebrek te kwalificeren PDD-NOS. Voorts blijkt dat die deskundige van oordeel is dat het Uwv de psychische belastbaarheid in arbeid van appellant als gevolg van die aandoening juist heeft ingeschat en dat de geselecteerde functies voor appellant geschikt zijn.
De door prof. Van den Bosch opengelaten waarschijnlijkheid dat appellant op de datum in geding vanwege een op dat moment bestaande depressieve stemming beperkter belastbaar was dan uit PDD-NOS voortvloeit, acht de Raad te onzeker en daardoor te weinig medisch gemotiveerd en verantwoord om daaraan voor de schatting in het kader van de Wajong gevolgen te verbinden.
Hierbij heeft de Raad onder meer in aanmerking genomen dat de deskundige achteraf niet kan aangeven welke extra beperkingen die veronderstelde depressieve stemming alsdan met zich zou brengen en dat de verzekeringsarts Maenhout bij zijn onderzoek op
14 oktober 2002 en dus kort na de datum in geding volgens zijn rapport geen teken van een depressie heeft kunnen vaststellen.
Wat betreft het rapport van de psychiater Oppedijk overweegt de Raad dat in dat rapport geen medische motivering is te vinden voor het oordeel van Oppedijk dat appellant in de geselecteerde functies niet zou kunnen werken.
Wat betreft het arbeidskundig aspect van de onderhavige schatting stelt de Raad vast dat het bestreden besluit door de rechtbank terecht op de door de rechtbank vermelde arbeidskundige grond is vernietigd zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
Wat betreft het medisch aspect van het thans door de Raad te beoordelen besluit van
3 maart 2004 luidt het oordeel van de Raad niet anders dan hiervoor met betrekking tot de aangevallen uitspraak is weergegeven.
Wat betreft het arbeidskundig aspect van het besluit van 3 maart 2004 overweegt de Raad dat de door de bezwaararbeidsdeskundigen De Groot en Van der Molen gegeven toelichtingen voorafgaand aan het besluit van 3 maart 2004 voldoen aan de in de jurisprudentie gestelde hogere eisen die moeten worden gesteld aan verslaglegging en motivering van schattingsbesluiten met behulp van het CBBS.
Hieruit volgt dat het besluit van 3 maart 2004 in stand kan blijven.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep voor zover dit geacht moet worden mede te zijn gericht tegen het besluit van 3 maart 2004 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door K.J.S. Spaas als voorzitter en C.W.J. Schoor en C.P.M. van de Kerkhof als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van T.S.G. Staal als griffier, uitgesproken in het openbaar op 27 juni 2006.