ECLI:NL:CRVB:2006:AY3071

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 juni 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/5038 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.H.M. Roelofs
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaarschrift inzake bijstandsaanvraag

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 23 juni 2005, waarin het bezwaar tegen de niet-ontvankelijk verklaring van zijn bijstandsaanvraag werd afgewezen. Appellant had op 19 februari 2003 een aanvraag om bijstand ingediend bij de Centrale Organisatie voor werk en inkomen. Het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Apeldoorn heeft deze aanvraag op 2 april 2003 buiten behandeling gesteld, omdat appellant niet alle noodzakelijke gegevens had verstrekt. Vervolgens verklaarde het College op 3 oktober 2003 het bezwaar tegen deze beslissing niet-ontvankelijk, omdat het bezwaarschrift te laat was ingediend. De rechtbank heeft in haar uitspraak geoordeeld dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij gedurende de relevante periode bij voortduring niet in staat was zijn belangen te behartigen, ondanks zijn psychische problemen. Appellant heeft in hoger beroep zijn standpunt herhaald, maar de Centrale Raad van Beroep heeft geen nieuwe argumenten gevonden die de uitspraak van de rechtbank zouden kunnen ondermijnen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

05/5038 NABW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant]n, wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 23 juni 2005, 03/1519 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Apeldoorn (hierna: College).
Datum uitspraak: 20 juni 2006
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.A. Beekers, advocaat te Apeldoorn, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 mei 2006. Voor appellant is verschenen mr. Beekers. Het College heeft zich laten vertegen-woordigen door P.C. Maassen van den Brink-Jager, werkzaam bij de gemeente Apeldoorn.
II. OVERWEGINGEN
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Op 19 februari 2003 heeft appellant zich met een aanvraag om bijstand gemeld bij de Centrale Organisatie voor werk en inkomen.
Bij besluit van 2 april 2003 heeft het College deze aanvraag met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) buiten behandeling gesteld op de grond dat appellant niet alle voor de beoordeling van het recht op bijstand noodzakelijke gegevens heeft verstrekt.
Bij besluit van 3 oktober 2003 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van 2 april 2003 niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat het bezwaarschrift niet binnen de ingevolge artikel 6:7 van de Awb geldende termijn is ingediend en geen feiten en omstandigheden zijn gebleken die de termijnoverschrijding kunnen rechtvaardigen.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 3 oktober 2003 ongegrond verklaard. Daartoe is onder meer het volgende overwogen:
"De rechtbank overweegt dat uit de zijdens eiser overgelegde rapporten zonder meer blijkt dat eiser ten tijde in geding als gevolg van zijn psychische toestand beperkingen ondervond ten aanzien van zijn mogelijkheden om zijn (financiële) belangen adequaat te behartigen. Voor het oordeel dat een overschrijding van de bezwaartermijn verschoonbaar wordt geacht, geldt evenwel dat genoegzaam aannemelijk dient te zijn dat betrokkene in de gehele periode van belang bij voortduring buiten staat moet worden geacht zijn belangen naar behoren te behartigen danwel te laten behartigen. Hiertoe kan naar oordeel van de rechtbank in eisers geval niet worden geconcludeerd. Daarbij is van belang dat eiser in de relevante periode werk als pannenkoekenbakker heeft gevonden, welk werk hij vanaf 1 maart 2003 (grotendeels) naar tevredenheid van zijn werkgever heeft verricht. Ook de omstandigheid dat eiser zich, kort voor de periode van belang, heeft gemeld bij het Centrum voor Werk en Inkomen (CWI) ter verkrijging van een uitkering ingevolge de Algemene bijstandswet en dat hij op 13 maart 2003 het inschrijfformulier aan de balie van het CWI heeft afgegeven, duidt er op dat eiser op (die) momenten, al dan niet met hulp van derden, adequaat wist te handelen, terwijl niet is gebleken dat zijn psychische gezondheidstoestand in de periode na 2 april 2003 (aanmerkelijk) is verslechterd."
Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
De Raad heeft in hetgeen in hoger beroep naar voren is gebracht geen toereikende aanknopingspunten gevonden om het oordeel van de rechtbank voor onjuist te houden en onderschrijft de aan dit oordeel ten grondslag gelegde overwegingen.
De aangevallen uitspraak komt derhalve voor bevestiging in aanmerking.
De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs. De beslissing is, in tegenwoordigheid van L. Jörg als griffier, uitgesproken in het openbaar op 20 juni 2006.
(get.) R.H.M. Roelofs.
(get.) L. Jörg.
PR/010606