ECLI:NL:CRVB:2006:AY4184

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 juli 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/6293 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Th.C. van Sloten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijk verklaring van het beroep inzake intrekking van bijstandsrecht en terugvordering bijstandsuitkeringen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank ‘s-Gravenhage van 20 september 2005, waarin het beroep van appellant tegen de intrekking van zijn recht op bijstand niet-ontvankelijk werd verklaard. Het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Zoetermeer had op 31 oktober 2003 besloten om het eerder aan appellant toegekende recht op bijstand in te trekken over de periode van 1 juni 1999 tot en met 31 augustus 2000, omdat appellant in die periode inkomsten uit arbeid had ontvangen. Daarnaast werd besloten tot terugvordering van de bijstandsuitkeringen tot een bedrag van € 19.338,60.

Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het College verklaarde dit bezwaar op 25 mei 2004 ongegrond. Hierna heeft appellant beroep ingesteld bij de rechtbank, maar de rechtbank verklaarde het beroep niet-ontvankelijk. De rechtbank oordeelde dat het besluit tot intrekking van het bijstandsrecht rechtens onaantastbaar was geworden, en dat appellant geen belang meer had bij een beslissing op het beroep tegen het eerdere besluit.

In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de zaak behandeld. De Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank en voegde daaraan toe dat ook het besluit tot terugvordering van de bijstandsuitkeringen rechtens onaantastbaar was geworden. De Raad verwierp de stelling van appellant dat de rechtbank buiten de omvang van het geschil was getreden. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak. Er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

05/6293 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] , wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ‘s-Gravenhage van 20 september 2005, 04/2522 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Zoetermeer (hierna: College)
Datum uitspraak: 4 juli 2006
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. drs. T. Bissessur, advocaat te Zoetermeer, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 juni 2006. Voor appellant is verschenen mr. drs. Bissessur. Het College heeft zich - met voorafgaand bericht - niet laten vertegenwoordigen.
II. OVERWEGINGEN
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Bij besluit van 31 oktober 2003 heeft het College het eerder aan appellant toegekende recht op bijstand ingetrokken over de periode van 1 juni 1999 tot en met 31 augustus 2000. Het College heeft hierbij overwogen dat appellant in dat tijdvak inkomsten uit arbeid heeft ontvangen. Tevens is bij dat besluit besloten tot terugvordering van appellant van de over die periode gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 19.338,60.
Het tegen dat besluit gemaakte bezwaar is bij besluit van 25 mei 2004 (hierna: besluit I) ongegrond verklaard.
Uit de stukken blijkt voorts dat het College bij afzonderlijk besluit op bezwaar van 25 mei 2004 (hierna: besluit II) de intrekking van het recht op bijstand vanaf 25 maart 1999 waartoe eerder bij besluit van 2 december 2003 was besloten, heeft gehandhaafd. Het College heeft dit besluit doen steunen op de grond dat appellant en zijn echtgenote vanaf maart 1999
35 auto’s op zijn naam heeft gehad zonder dat hiervan aan het College mededeling is gedaan. Bij besluit op bezwaar van
7 oktober 2005 (hierna: besluit III) heeft het College de terugvordering van appellant van de over de periode van
25 maart 1999 tot en met 31 oktober 2003 gemaakte kosten van bijstand, waartoe bij besluit van 28 mei 2005 was besloten, gehandhaafd.
Appellant heeft tegen besluit I beroep bij de rechtbank ingesteld. Tegen de besluiten II en III heeft appellant geen beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep tegen het besluit I niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft overwogen - samengevat weergegeven - dat besluit II, waarbij de beëindiging vanaf 25 maart 1999 is gehandhaafd, rechtens onaantastbaar is geworden, zodat appellant bij een beslissing op het beroep tegen besluit I geen belang meer heeft nu over de periode, waarop dit besluit ziet, appellant geen recht meer op bijstand heeft.
Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat het beroep van appellant niet-ontvankelijk is. De Raad voegt daar nog aan toe dat ook het besluit tot de terugvordering over de periode van 25 maart 1999 tot en met 31 oktober 2003 rechtens onaantastbaar is geworden.
De Raad kan appellant niet volgen in zijn stelling dat de rechtbank buiten de omvang van het aan haar voorgelegde geschil is getreden omdat de rechtbank, zoals appellant aanvoert, met haar uitspraak ervan uitgaat dat appellant in de periode waarop besluit I ziet in auto’s heeft gehandeld. De Raad merkt hieromtrent (nog) op dat de rechtbank met betrekking tot besluit II uitsluitend heeft aangegeven dat dit besluit rechtens onaantastbaar is geworden en dat, nu de periode waarop besluit I betrekking heeft valt binnen het tijdvak waarop besluit ziet, appellant met zijn beroep tegen besluit I niet kan bereiken wat hij beoogt. De rechtbank is hiermee niet getreden buiten de omvang van het aan haar voorgelegde geschil.
Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Th.C. van Sloten. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. Pijper als griffier, uitgesproken in het openbaar op 4 juli 2006.
(get.) Th.C. van Sloten.
(get.) M. Pijper.