ECLI:NL:CRVB:2006:AY5202
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.C. Schoemaker
- B.J. van der Net
- N.J. van Vulpen-Grootjans
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake gedifferentieerde premie WAO en besluit van het Uwv
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 10 juni 2005, waarin het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 7 juli 2004 werd vernietigd. Dit besluit betrof de gedifferentieerde premie ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) voor het premiejaar 2002. De rechtbank oordeelde dat het Uwv artikel 87e van de WAO ten onrechte buiten toepassing had gelaten. Appellante, vertegenwoordigd door A. de Raat en D. Meijer, stelde dat de toerekening van bepaalde WAO-uitkeringen onterecht was en dat het premiepercentage te hoog was vastgesteld.
Na de uitspraak van de rechtbank heeft het Uwv op 2 december 2005 een nieuw besluit genomen, waarbij het premiepercentage werd vastgesteld op 3,91%, na toepassing van artikel 87e van de WAO. De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 13 juli 2006 vastgesteld dat het Uwv in overeenstemming met de rechtbank heeft gehandeld door artikel 87e van de WAO toe te passen. De Raad oordeelde dat appellante geen procesbelang meer had bij het hoger beroep, omdat het besluit van 2 december 2005 het eerdere besluit van 7 juli 2004 volledig verving. Hierdoor werd het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard.
De Raad heeft ook overwogen dat de grieven van appellante, die zich richtten tegen de hoogte van de gedifferentieerde premie, niet tot vernietiging van het besluit konden leiden. Tevens werd er geen aanleiding gezien om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, met R.C. Schoemaker als voorzitter en B.J. van der Net en N.J. van Vulpen-Grootjans als leden, en werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van griffier P.E. Broekman.