ECLI:NL:CRVB:2006:AY5202

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 juli 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/4418 WAO + 05/7174 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.C. Schoemaker
  • B.J. van der Net
  • N.J. van Vulpen-Grootjans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gedifferentieerde premie WAO en besluit van het Uwv

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 10 juni 2005, waarin het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 7 juli 2004 werd vernietigd. Dit besluit betrof de gedifferentieerde premie ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) voor het premiejaar 2002. De rechtbank oordeelde dat het Uwv artikel 87e van de WAO ten onrechte buiten toepassing had gelaten. Appellante, vertegenwoordigd door A. de Raat en D. Meijer, stelde dat de toerekening van bepaalde WAO-uitkeringen onterecht was en dat het premiepercentage te hoog was vastgesteld.

Na de uitspraak van de rechtbank heeft het Uwv op 2 december 2005 een nieuw besluit genomen, waarbij het premiepercentage werd vastgesteld op 3,91%, na toepassing van artikel 87e van de WAO. De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 13 juli 2006 vastgesteld dat het Uwv in overeenstemming met de rechtbank heeft gehandeld door artikel 87e van de WAO toe te passen. De Raad oordeelde dat appellante geen procesbelang meer had bij het hoger beroep, omdat het besluit van 2 december 2005 het eerdere besluit van 7 juli 2004 volledig verving. Hierdoor werd het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard.

De Raad heeft ook overwogen dat de grieven van appellante, die zich richtten tegen de hoogte van de gedifferentieerde premie, niet tot vernietiging van het besluit konden leiden. Tevens werd er geen aanleiding gezien om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, met R.C. Schoemaker als voorzitter en B.J. van der Net en N.J. van Vulpen-Grootjans als leden, en werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van griffier P.E. Broekman.

Uitspraak

05/4418 WAO
05/7174 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 10 juni 2005, 04/3572 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv),
Datum uitspraak: 13 juli 2006
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft A. de Raat, werkzaam bij administratiekantoor DE RAAT te Aalsmeer, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en op 13 december 2005 een ter uitvoering van de aangevallen uitspraak genomen besluit van 2 december 2005 ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 juni 2006. Appellant heeft zich doen vertegenwoordigen door De Raat, voornoemd, alsmede D. Meijer, loonadministrateur, terwijl namens het Uwv is verschenen R. Zaagsma, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
II. OVERWEGINGEN
Bij besluit van 26 november 2001 heeft het Uwv ten laste van appellante de gedifferentieerde premie ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) voor het premiejaar 2002 vastgesteld op 7,12%.
Bij besluit op bezwaar van 7 juli 2004 heeft het Uwv het gedifferentieerde premiepercentage voor dat premiejaar nader vastgesteld op 5.26%.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen het besluit van 7 juli 2004 ingestelde beroep - met bepalingen omtrent griffierecht en proceskosten - gegrond verklaard en dat besluit vernietigd op de grond dat het Uwv artikel 87e van de WAO ten onrechte buiten toepassing heeft gelaten.
Appellante heeft zich in hoger beroep onder herhaling van de in beroep gebezigde argumenten, die er in hoofdzaak op neerkwamen dat ten onrechte toerekening van bepaalde WAO-uitkeringen had plaatsgevonden of tot een te hoog bedrag, tegen deze uitspraak gekeerd.
Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft het Uwv op 2 december 2005 een nieuw besluit op bezwaar genomen, waarbij alsnog artikel 87e van de WAO is toegepast en het percentage van de gedifferentieerde premie is vastgesteld op 3,91%, dit in verband met een ten onrechte meegetelde WAO-uitkering die aan ex-werkneemster [naam ex-werkneemster] in 2000 zou zijn uitbetaald.
De Raad merkt het besluit van 2 december 2005 aan als een besluit in de zin van artikel 6:18 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Nu met dit besluit niet tegemoet is gekomen aan de bezwaren van appellante, dient de Raad, gelet op artikel 6:19 in verbinding met artikel 6:24 van de Awb, tevens het besluit van 2 december 2005 in zijn beoordeling te betrekken.
De Raad stelt vervolgens vast dat het besluit van 2 december 2005 geheel in de plaats is gekomen van het besluit van 7 juli 2004. In die situatie heeft appellante geen procesbelang meer bij het hoger beroep, zodat dit niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Met betrekking tot het besluit van 2 december 2005 overweegt de Raad dat het Uwv, in overeenstemming met het juiste oordeel van de rechtbank, artikel 87e van de WAO alsnog heeft toegepast. Derhalve kunnen, gezien de door de rechtbank aangehaalde jurisprudentie van de Raad, de grieven die appellante in hoger beroep heeft herhaald en die ertoe strekken dat appellante de minimale gedifferentieerde premie verschuldigd is, niet tot vernietiging van dit besluit leiden. De Raad neemt hiertoe mede in aanmerking dat voor de kosten van de bestuurlijke voorprocedure alsnog een vergoeding is toegekend bij besluit van het Uwv van 13 april 2006.
De Raad ziet ten slotte geen aanleiding om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
Verklaart het beroep voorzover dat geacht wordt mede te zijn gericht tegen het besluit van 2 december 2005 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Schoemaker als voorzitter en B.J. van der Net en N.J. van Vulpen-Grootjans als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van P.E. Broekman als griffier, uitgesproken in het openbaar op 13 juli 2006.
(get.) R.C. Schoemaker.
(get.) P.E. Broekman.
EK2706