ECLI:NL:CRVB:2006:AY5562

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 juli 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03/4093 ZW + 05/4569 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.C. Schoemaker
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van ZW-uitkering wegens gebrek aan verzekering en herhaalde aanvraag zonder nieuwe feiten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 juli 2006 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de uitspraken van de rechtbank Rotterdam van 30 juni 2003 en 2 juni 2005. De appellant, vertegenwoordigd door zijn raadsman mr. W.H. van Zundert, heeft hoger beroep ingesteld tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toe te kennen. De weigering was gebaseerd op het feit dat appellant niet verzekerd was volgens de bepalingen van de ZW. De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij werd vastgesteld dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een herziening van het eerdere besluit rechtvaardigden.

De Raad heeft het onderzoek ter zitting op 16 februari 2006 gehouden, waarbij de zaak gevoegd werd met een andere zaak (05/21 WW). De Raad heeft vastgesteld dat de rechtbank het juiste toetsingskader heeft gehanteerd en dat appellant geen nieuwe argumenten of bewijsstukken heeft aangedragen die de weigering van de uitkering konden onderbouwen. De Raad concludeert dat appellant op de hoogte had moeten zijn van zijn arbeidsverleden en dat het overzicht van zijn dienstverbanden niet als nieuw bewijs kan worden aangemerkt. De Raad bevestigt de eerdere uitspraken van de rechtbank en oordeelt dat het Uwv in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.

De Raad heeft geen termen aanwezig geacht om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskostenvergoeding wordt toegekend. De uitspraak van de Raad is openbaar gedaan in aanwezigheid van griffier A. Kovács.

Uitspraak

03/4093 ZW
05/4569 ZW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op de hoger beroepen van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraken van de rechtbank Rotterdam van 30 juni 2003 en 2 juni 2005,
02/2976 en 04/3563 (hierna: de aangevallen uitspraken),
in de gedingen tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(hierna:
Uwv).
Datum uitspraak: 27 juli 2006
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. W.H. van Zundert, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraken.
Het Uwv heeft verweerschriften ingediend.
Van de kant van zowel appellant als het Uwv zijn nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 februari 2006, gevoegd met de zaak 05/21 WW. Appellant is in persoon verschenen met bijstand van zijn raadsman
mr. Van Zundert, voornoemd. Het Uwv heeft zich doen vertegenwoordigen door
mr. W.M.J. Evers, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
II. OVERWEGINGEN
De Raad verwijst voor de in de onderhavige gedingen relevante feiten naar de aangevallen uitspraken en volstaat ermee de rechtsvragen te beantwoorden. In het geding 03/4093 ZW is de vraag aan de orde of de aangevallen uitspraak waarin het beroep van appellant tegen het besluit, na bezwaar, van het Uwv van 25 september 2002, waarin aan appellant een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) is geweigerd met ingang van 7 december 2001, omdat dat hij niet verzekerd is op grond van het bepaalde in artikel 3, derde lid, van die wet, ongegrond is verklaard, in rechte stand kan houden.
De Raad beantwoordt die vraag bevestigend en verwijst hiertoe naar ’s Raads uitspraak in de zaak 05/21 WW die gevoegd met de onderhavige zaken is behandeld.
Wat betreft het hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak 04/3563 ZW overweegt de Raad het volgende.
Bij het besluit, na bezwaar, van 19 oktober 2004 heeft het Uwv zijn weigering om terug te komen van het hiervoor vermelde besluit van 25 september 2002 waarbij aan appellant een uitkering ingevolge de ZW is geweigerd, gehandhaafd.
De rechtbank heeft het tegen dit besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard onder toetsing aan artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht en onder vaststelling dat niet is gebleken van nieuwe feiten of omstandigheden als in dat artikel bedoeld. De rechtbank heeft geoordeeld dat niet kan worden gezegd dat het Uwv niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid geen gebruik heeft kunnen maken, dan wel daarbij anderszins heeft gehandeld in strijd met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of met een algemeen rechtsbeginsel.
De Raad stelt vast dat de rechtbank bij de toetsing van voormeld besluit het juiste toetsingskader heeft gehanteerd. Met de rechtbank is de Raad voorts van oordeel dat van de kant van appellant bij zijn verzoek om terug te komen van het eerdere besluit geen nova zijn gepresenteerd aan het Uwv. In dit verband kan de Raad een overzicht van de dienstverbanden van appellant en de duur daarvan, niet als een novum zien. Appellant moet immers als geen ander op de hoogte zijn geweest van zijn arbeidsverleden. Appellant had dit overzicht reeds in geding kunnen brengen tegen de weigering van uitkering ingevolge de ZW, waarvan is gevraagd terug te komen.
Het vorenstaande leidt de Raad tot de slotsom dat de aangevallen uitspraken
bevestigd dienen te worden.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de
Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraken.
Deze uitspraken zijn gedaan door R.C. Schoemaker. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A. Kovács als griffier, uitgesproken in het openbaar op 27 juli 2006.
(get.) R.C. Schoemaker.
(get.) A. Kovács.
EK2807