ECLI:NL:CRVB:2006:AY6366
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- M.S.E. Wulffraat-van Dijk
- M.C.M. van Laar
- Rechtspraak.nl
Toekenning van gedeeltelijke WAO-uitkering na eerdere weigering en geschil over passende functies
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 8 juni 2004, waarin werd geoordeeld dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) terecht de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 5 september 2002 heeft vastgesteld op minder dan 15%. Appellant, die visuele beperkingen heeft, stelt dat hij volledig arbeidsongeschikt is en heeft bezwaar gemaakt tegen de toekenning van een WAO-uitkering van 15 tot 25%. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig is uitgevoerd. De verzekeringsarts heeft rekening gehouden met de oog- en maagklachten van appellant en er zijn geen medische gegevens overgelegd die de stelling van appellant onderbouwen dat hij meer beperkingen heeft dan vastgesteld.
De Raad heeft geoordeeld dat de arbeidsdeskundige de geselecteerde functies passend heeft bevonden, ondanks de bezwaren van appellant. De Raad heeft de conclusie van de rechtbank onderschreven dat het medisch oordeel dat aan de schatting ten grondslag ligt, niet in twijfel kan worden getrokken. De Raad heeft ook geoordeeld dat er geen aanleiding is voor het inschakelen van een onafhankelijke deskundige.
De Raad heeft het hoger beroep van appellant niet-ontvankelijk verklaard en het beroep dat mede gericht is tegen besluit 2 ongegrond verklaard. Tevens is het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant, die zijn begroot op € 966,-. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep op 9 augustus 2006.