ECLI:NL:CRVB:2006:AY6643

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 augustus 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/7085 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G.L.M.J. Stevens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing herhaalde aanvraag voor uitkering als burger-oorlogsslachtoffer op basis van blijvende invaliditeit

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 augustus 2006 uitspraak gedaan in het beroep van appellant tegen een besluit van de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad. Appellant, geboren in 1931 in het voormalige Nederlands-Indië, had in augustus 2004 een herhaalde aanvraag ingediend voor een periodieke uitkering als burger-oorlogsslachtoffer, nadat een eerdere aanvraag in 1997 was afgewezen. De aanvraag was gebaseerd op een vermeende toename van psychische klachten als gevolg van oorlogsgeweld.

De verweerster heeft de aanvraag afgewezen, stellende dat hoewel appellant getroffen was door oorlogsgeweld, er geen sprake was van psychisch letsel dat leidde tot blijvende invaliditeit. Dit besluit werd gehandhaafd na bezwaar, en de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het bestreden besluit in rechte stand kon houden. De Raad concludeerde dat de psychische klachten van appellant niet van zodanige aard waren dat deze als invaliditeit konden worden aangemerkt.

Tijdens de zitting op 6 juli 2006 was appellant niet aanwezig, maar verweerster werd vertegenwoordigd door A.T.M. Vroom-van Berckel. De Raad oordeelde dat de adviezen van geneeskundig adviseurs van de Pensioen- en Uitkeringsraad, die de afwijzing ondersteunden, deugdelijk waren en dat er geen noodzaak was voor nader psychiatrisch onderzoek. De Raad verklaarde het beroep ongegrond en wees de verzoeken om proceskostenvergoeding af.

De uitspraak benadrukt het belang van medische onderbouwing bij aanvragen voor uitkeringen op basis van oorlogsgeweld en de criteria die gehanteerd worden om blijvende invaliditeit vast te stellen.

Uitspraak

05/7085 WUBO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
en
de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerster)
Datum uitspraak: 17 augustus 2006
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant is beroep ingesteld tegen het onder dagtekening 30 november 2005, kenmerk JZ/M70/2005, door verweerster ten aanzien van appellant genomen besluit ter uitvoering van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet).
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 juli 2006. Aldaar is appellant niet verschenen, terwijl verweerster zich heeft doen vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. MOTIVERING
Appellant, geboren in 1931 in het voormalige Nederlands-Indië, heeft in augustus 2004 wederom - nadat een eerdere aanvraag daartoe in 1997 was afgewezen - bij verweerster een aanvraag ingediend om toekenning van, onder meer, een periodieke uitkering als burger-oorlogsslachtoffer in de zin van de Wet. Deze aanvraag heeft appellant vooral gebaseerd op een toename van zijn eerder al gemelde psychische klachten als gevolg van ondervonden oorlogsgeweld in het voormalige Nederlands-Indië.
Verweerster heeft deze aanvraag van appellant afgewezen bij besluit van 11 januari 2005, zoals na daartegen gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit. Daartoe is overwogen dat appellant weliswaar is getroffen door oorlogsgeweld in de zin van de Wet maar dat nog steeds geen sprake is van psychisch letsel tengevolge van de ondervonden oorlogscalamiteiten, leidend tot blijvende invaliditeit.
In dit geding staat ter beantwoording de vraag of het bestreden besluit, gelet op hetgeen namens appellant in beroep is aangevoerd, in rechte kan standhouden.
Dienaangaande overweegt de Raad als volgt.
Blijkens de gedingstukken staat verweerster ten aanzien van de psychische klachten van appellant op het standpunt dat deze niet van zodanige aard en omvang zijn dat gesproken kan worden van een voor toepassing van de Wet in aanmerking te nemen invaliditeit.
Deze zienswijze van verweerster is in overeenstemming met de adviezen van een tweetal geneeskundig adviseurs van de Pensioen- en Uitkeringsraad, welke adviezen berusten op de resultaten van een op verzoek van verweerster door de arts
J. Hansma ingesteld medisch onderzoek van appellant en op uit de behandelende sector verkregen informatie. In deze adviezen is aangegeven - samengevat - dat bij appellant thans wel sprake is van enige slaapproblematiek maar dat die problematiek van zo geringe omvang is dat die niet als een tot invaliditeit leidende stoornis is aan te merken. Voorts is overwogen dat op grond van het ingestelde onderzoek en de overigens verkregen informatie niet is gebleken van een noodzaak om nader psychiatrische expertise in te winnen.
De Raad acht het bestreden besluit op grond van deze adviezen deugdelijk voorbereid en gemotiveerd.
Uit de ter beschikking staande medische gegevens is de Raad niet kunnen blijken van enig aanknopingspunt om te twijfelen aan de juistheid van het door verweerster, in het spoor van haar geneeskundig adviseurs, op basis van die gegevens ingenomen standpunt dat geen sprake is van tot invaliditeit leidend psychisch letsel. Daarbij laat de Raad ook wegen dat appellant zich in verband met de gestelde psychische klachten nimmer onder medische behandeling heeft gesteld.
Evenmin heeft de Raad enige grondslag gevonden voor het oordeel dat verweerster ten onrechte geen nader psychiatrisch onderzoek heeft doen instellen.
Gezien het vorenstaande kan het bestreden besluit in rechte standhouden en dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
De Raad acht, ten slotte, geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door G.L.M.J. Stevens. De beslissing is, in tegenwoordigheid van I. Ravenschlag als griffier, uitgesproken in het openbaar op 17 augustus 2006.
(get.) G.L.M.J. Stevens.
(get.) I. Ravenschlag.