ECLI:NL:CRVB:2006:AY6644
Centrale Raad van Beroep
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- G.L.M.J. Stevens
- Rechtspraak.nl
Toekenning van vergoeding voor zwemabonnement aan WUV-gerechtigde
In deze zaak gaat het om een appellant die in 1927 geboren is in het voormalige Nederlands-Indië en die als WUV-gerechtigde een vervolgaanvraag heeft ingediend voor vergoeding van de kosten van een zwemabonnement. De aanvraag werd afgewezen door de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad, omdat er volgens hen geen extra kosten in de zin van de Wet waren. De appellant had in maart 2004 een aanvraag ingediend, maar deze werd afgewezen bij besluit van 6 augustus 2004, en later gewijzigd bij een besluit van 28 oktober 2004. De verweerster stelde dat zwemmen zonder professionele begeleiding niet langer als medisch noodzakelijk werd beschouwd.
De Centrale Raad van Beroep heeft eerder, op 27 oktober 2005, het beroep van de appellant gegrond verklaard en het besluit van 28 oktober 2004 vernietigd. De Raad oordeelde dat de verweerster niet gerechtigd was om de aanvraag af te wijzen op basis van een nadien vastgestelde zienswijze. Na deze uitspraak heeft de verweerster erkend dat de rugklachten van de appellant in verband staan met de vervolging en heeft alsnog een vergoeding voor het zwemabonnement toegekend, maar voor een beperkte periode van 1 maart 2004 tot en met 31 december 2008.
In beroep heeft de appellant zich verzet tegen de beperkte duur van de vergoeding en de nieuwe criteria die in de toelichtende brief zijn neergelegd. De Raad heeft vastgesteld dat de verweerster de vergoeding voor een beperkte duur heeft toegekend in overeenstemming met de geldende richtlijnen. De Raad heeft ook overwogen dat het toekennen van een voorziening voor een beperkte duur gebruikelijk is, zodat de noodzaak kan worden geëvalueerd. De Raad heeft geen redenen gezien om anders te oordelen dan de verweerster en heeft het beroep van de appellant ongegrond verklaard. Tevens zijn er geen termen aanwezig geacht voor een proceskostenvergoeding.