ECLI:NL:CRVB:2006:AY6650

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 augustus 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04/3402 WAO, 04/4006 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de hoogte van het WAO-dagloon en toeslagen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Maastricht met betrekking tot de hoogte van het WAO-dagloon. Appellant, die voorheen werkzaam was bij een werkgever, had in 1984 een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontvangen, waarbij het dagloon was vastgesteld op f 142,87. Appellant heeft in hoger beroep enkel de hoogte van het dagloon ter discussie gesteld, en niet het eerdere besluit van het Uwv van 15 juli 2004. Hij voerde aan dat het Uwv in andere gevallen hogere bedragen voor de pensionkostentoeslag hanteert dan in zijn geval, wat hij als een schending van het gelijkheidsbeginsel beschouwde.

Het Uwv stelde echter dat appellant geen bewijs had geleverd van de ontvangst van een pensionkostentoeslag. De Raad voor de Rechtspraak heeft de argumenten van appellant overwogen, maar concludeerde dat hij niet had aangetoond dat de eerdere vaststelling van het dagloon onjuist was. De Raad benadrukte dat het aan appellant was om bewijs te leveren voor zijn claims, wat hij niet had gedaan. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. De Raad vond geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak werd gedaan door G. van der Wiel, met C.M.T. Kruls als griffier, op 3 augustus 2006. De uitspraak bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en stelde dat de hoogte van het WAO-dagloon en de toeslagen correct waren vastgesteld door het Uwv.

Uitspraak

04/3402 WAO
04/4006 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 24 mei 2004, kenmerk 02/1377 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv)
Datum uitspraak: 3 augustus 2006.
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P.H.A. Brauer, advocaat te Heerlen, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de Raad een afschrift gezonden van het besluit van 15 juli 2004, waartegen namens appellant beroep is ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 juli 2006. Namens appellant is verschenen mr. Brauer, voornoemd, en namens het Uwv is verschenen F.P.L. Smeets, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
II. OVERWEGINGEN
Voor een uitgebreidere weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat thans met het volgende.
Appellant werkte laatstelijk bij [naam werkgever] te [vestigingsplaats]. Bij besluit van 13 november 1984 heeft het Uwv met ingang van
19 oktober 1984 aan appellant een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, waarbij het WAO-dagloon is vastgesteld op f 142,87. In dit besluit heeft appellant berust.
Bij brief van 18 april 2001 is namens appellant verzocht om het dagloon alsnog te verhogen, waarbij is aangevoerd dat ten onrechte geen rekening is gehouden met de pensionkostentoeslag, de reiskostenvergoeding voor een jaarlijkse vakantiereis naar het land van herkomst, zes extra reisdagen en extra vakantieverlof. Tevens is verzocht de wettelijke rente te vergoeden over de nabetaling.
Bij besluit van 22 mei 2002 heeft het Uwv het WAO-dagloon van appellant per 19 oktober 1984 verhoogd tot f 149,05. Hierbij is rekening gehouden met een reiskostenvergoeding ad f 1008,-- en een pensionkostentoeslag van f 46,-- per vier weken. In bezwaar tegen dit besluit heeft appellant onder meer aangevoerd dat ten onrechte geen rekening is gehouden met de zes extra reisdagen, extra vakantiedagen en diverse toeslagen die appellant genoot.
Bij afzonderlijk besluit van 24 mei 2002 heeft het Uwv aan appellant medegedeeld dat over de nabetaling geen wettelijke rente zal worden vergoed.
Bij het bestreden besluit van 9 september 2002 is het bezwaar tegen de besluiten van 22 mei 2002 en 24 mei 2002 ongegrond verklaard.
In beroep heeft appellant onder meer aangevoerd dat vakantietoeslag moet worden bijgeteld over de toegekende toeslagen.
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard voor zover het is gericht tegen de weigering wettelijke rente te vergoeden en het bestreden besluit in zoverre vernietigd. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv het standpunt ten aanzien de weigering wettelijke rente te vergoeden niet heeft gehandhaafd. Wat de hoogte van het dagloon betreft, heeft de rechtbank het standpunt van het Uwv onderschreven.
Bij het besluit van 15 juli 2004 heeft het Uwv vanaf 1 juli 2001 aan appellant wettelijke rente toegekend.
Appellant heeft in hoger beroep zijn standpunt herhaald.
De Raad overweegt als volgt.
Het hoger beroep van appellant is uitdrukkelijk beperkt tot de aangevallen uitspraak, voorzover die betrekking heeft op de hoogte van het WAO-dagloon. Dat betekent dat de Raad niet toekomt aan het beroep dat is ingesteld tegen het besluit van
15 juli 2004. Dit dient door de rechtbank te worden behandeld en de Raad zal dit dan ook doorzenden naar de rechtbank.
Naar aanleiding van het verzoek van appellant van 18 april 2001 is het Uwv teruggekomen van het besluit van 13 november 1984.
Zoals de Raad heeft overwogen in zijn uitspraak van 14 juli 2005 (LJN: AU0008) is het terugkomen van besluiten die in rechte onaantastbaar zijn geworden een bevoegdheid en kan de wijze waarop van die bevoegdheid gebruik wordt gemaakt door de rechter slechts terughoudend worden beoordeeld. Een toetsing ten volle zou zich niet verdragen met de dwingendrechtelijk voorgeschreven termijn(en) voor het instellen van rechtsmiddelen in het bestuursrecht. Daarnaast brengt het feit dat wordt verzocht terug te komen van een in rechte onaantastbaar geworden besluit met zich dat het aan appellant is aan te geven waarom de eerdere besluiten niet juist zouden zijn en van zijn stellingen -uiterlijk in de bezwaarfase- het nodige bewijs te leveren.
Hetgeen de rechtbank heeft overwogen met betrekking tot de zes extra reisdagen wordt door de Raad ten volle onderschreven. Het door een werknemer verdiende vaste maandloon ondergaat geen wijziging door het feit dat hij zes dagen per jaar minder hoeft te werken dan sommige collega’s. Het uit de dienstbetrekking genoten financiële voordeel wordt daardoor niet groter.
Nu appellant heeft berust in de oorspronkelijke dagloonvaststelling ligt het op zijn weg gegevens aan te dragen waaruit volgt dat de eerdere dagloonvaststelling onjuist is. Hierin is appellant niet geslaagd. Door appellant zijn geen gegevens aangedragen waaruit blijkt dat hij in de referteperiode een CAO-toeslag heeft ontvangen. Ook heeft appellant geen gegevens aangedragen waaruit blijkt dat hij in de referteperiode een TIN-toeslag of vuil-werktoeslag ontving.
Met betrekking tot de hoogte van de pensionkostentoeslag heeft appellant aangevoerd dat het Uwv in veel zaken van ex-collega’s uitgaat van een bedrag ad f 46,16 terwijl in zijn geval wordt uitgegaan van een bedrag ad f 46,--. Appellant acht dit in strijd met het gelijkheidsbeginsel.
Namens het Uwv is het standpunt ingenomen dat appellant, in tegenstelling tot veel van zijn voormalige collega’s, geen enkel bewijs heeft geleverd van de ontvangst van een bedrag aan pensionkostentoeslag. In zijn schrijven van 18 april 2001 heeft appellant verzocht om een bedrag van ruim f 46,-- netto per maand mee te nemen in het dagloon. Het Uwv meent dat appellant niet te kort is gedaan.
Gelet op het karakter van deze procedure, onderschrijft de Raad het standpunt van het Uwv.
Het voorgaande betekent dat het hoger beroep niet slaagt.
Voor een proceskostenveroordeling acht de Raad geen termen aanwezig.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel. De beslissing is, in tegenwoordigheid van C.M.T. Kruls als griffier, uitgesproken in het openbaar op 3 augustus 2006.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) C.M.T. Kruls.