ECLI:NL:CRVB:2006:AY6675
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- G.J.H. Doornewaard
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van medische beperkingen in WAO-schatting
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 25 februari 2004, waarin zijn beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond werd verklaard. Appellant, die sinds 20 maart 2000 als vrachtwagenchauffeur werkte, viel op 16 november 2001 uit met rugklachten. Na een onderzoek door een verzekeringsarts werd aan hem per 15 november 2002 een WAO-uitkering toegekend, met een arbeidsongeschiktheid van 35-45%. Appellant was het niet eens met de inschatting van zijn medische beperkingen en stelde dat deze onjuist waren vastgesteld op basis van de beschikbare medische gegevens.
De Centrale Raad van Beroep heeft op 18 augustus 2006 uitspraak gedaan in deze zaak. Tijdens de zitting op 7 juli 2006 was appellant niet aanwezig, maar het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. R.A. van de Berkt. De Raad overwoog dat het hoger beroep van appellant faalde en dat de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd moest worden. De Raad concludeerde dat er geen redenen waren om te twijfelen aan de juistheid van de door de verzekeringsarts vastgestelde belastbaarheid, en dat appellant niet met objectieve medische stukken had onderbouwd dat zijn situatie anders was dan door het Uwv was vastgesteld.
De Raad bevestigde de eerdere uitspraak en oordeelde dat er geen termen waren voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door G.J.H. Doornewaard, in tegenwoordigheid van griffier A.C.W. Ris - van Huussen, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.