ECLI:NL:CRVB:2006:AY6837
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- G.J.H. Doornewaard
- Rechtspraak.nl
Intrekking van WAO-uitkering en geschiktheid van geduide functies
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Breda, waarin de intrekking van haar WAO-uitkering door het Uwv werd bevestigd. Appellante, die als produktiemedewerkster werkte, was sinds 10 september 1999 arbeidsongeschikt door psychische klachten. Na een wettelijke wachttijd van 52 weken ontving zij een WAO-uitkering, maar deze werd per 2 juli 2001 ingetrokken omdat het Uwv haar arbeidsongeschiktheid op minder dan 15% inschatte. Appellante maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar ongegrond. De rechtbank Breda oordeelde in een eerdere uitspraak dat het Uwv een nieuw besluit moest nemen, maar ook het nieuwe besluit werd door de rechtbank ongegrond verklaard.
In hoger beroep voerde appellante aan dat haar beperkingen niet correct waren vastgesteld en dat de geduide functies niet passend waren. Ze stelde dat er onvoldoende rekening was gehouden met haar lichamelijke en psychische klachten, en dat ze niet voldeed aan de opleidingseisen voor de functies. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat het medisch onderzoek niet ondeugdelijk was en dat het Uwv de beperkingen van appellante niet had onderschat. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de geduide functies passend waren, ook al was er enige discrepantie in de rapportages van de verzekeringsartsen.
De Raad concludeerde dat appellante in staat geacht werd om de benodigde computerervaring op te doen en dat de functies geen onredelijke belasting voor haar vormden. De uitspraak werd gedaan door G.J.H. Doornewaard, in aanwezigheid van griffier A.C.W. Ris-van Huussen, op 18 augustus 2006.