ECLI:NL:CRVB:2006:AY6837

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 augustus 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04/2202 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • G.J.H. Doornewaard
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering en geschiktheid van geduide functies

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Breda, waarin de intrekking van haar WAO-uitkering door het Uwv werd bevestigd. Appellante, die als produktiemedewerkster werkte, was sinds 10 september 1999 arbeidsongeschikt door psychische klachten. Na een wettelijke wachttijd van 52 weken ontving zij een WAO-uitkering, maar deze werd per 2 juli 2001 ingetrokken omdat het Uwv haar arbeidsongeschiktheid op minder dan 15% inschatte. Appellante maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar ongegrond. De rechtbank Breda oordeelde in een eerdere uitspraak dat het Uwv een nieuw besluit moest nemen, maar ook het nieuwe besluit werd door de rechtbank ongegrond verklaard.

In hoger beroep voerde appellante aan dat haar beperkingen niet correct waren vastgesteld en dat de geduide functies niet passend waren. Ze stelde dat er onvoldoende rekening was gehouden met haar lichamelijke en psychische klachten, en dat ze niet voldeed aan de opleidingseisen voor de functies. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat het medisch onderzoek niet ondeugdelijk was en dat het Uwv de beperkingen van appellante niet had onderschat. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de geduide functies passend waren, ook al was er enige discrepantie in de rapportages van de verzekeringsartsen.

De Raad concludeerde dat appellante in staat geacht werd om de benodigde computerervaring op te doen en dat de functies geen onredelijke belasting voor haar vormden. De uitspraak werd gedaan door G.J.H. Doornewaard, in aanwezigheid van griffier A.C.W. Ris-van Huussen, op 18 augustus 2006.

Uitspraak

04/2202 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 2 maart 2004, 03/920 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 18 augustus 2006
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. P.F.M. Gulickx, advocaat te Breda, hoger beroep ingesteld.
Bij schrijven van 8 juni 2004 en 19 augustus 2005 heeft de gemachtigde van appellante nadere stukken overgelegd.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 juli 2006. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. E.J. Mouwen, kantoorgenoot van mr. Gulickx. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. I.M. de Groot.
II. OVERWEGINGEN
Appellante was werkzaam als produktiemedewerkster voor een uitzendbureau. Op 10 september 1999 is zij uitgevallen met psychische klachten. In aansluiting op de wettelijke wachttijd van 52 weken heeft het Uwv haar een uitkering krachtens de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100%.
Bij besluit van 29 mei 2001 heeft het Uwv per 2 juli 2001 appellantes WAO-uitkering ingetrokken omdat de mate van arbeidsongeschiktheid afgenomen was tot minder dan 15%.
Het tegen het besluit van 29 mei 2001 gemaakte bezwaar is bij besluit van 18 december 2001 ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 13 november 2002 heeft de rechtbank Breda het beroep tegen het besluit van 18 december 2001 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het Uwv opgedragen een nieuw besluit te nemen, zulks met bepalingen betreffende de proceskosten en het griffierecht.
Bij besluit van 18 maart 2003 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante wederom ongegrond verklaard.
De rechtbank Breda heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
In hoger beroep is namens appellante aangevoerd dat haar beperkingen niet juist zijn vastgesteld. Er is door de (bezwaar)verzekeringsarts in onvoldoende mate rekening gehouden met haar klachten. Ze heeft zowel lichamelijk als psychisch meer beperkingen. Ten gevolge van een littekenbreuk kan appellante minder lang zitten, lopen en staan en minder zwaar tillen dan door het Uwv is aangenomen. Ook met haar nekklachten is in onvoldoende mate rekening gehouden. Appellante heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat de geduide functies niet passend zijn. De belasting van de functies is voor haar te hoog en ook voldoet ze niet aan de opleidingseisen en heeft ze evenmin enige computerervaring.
De Raad is van oordeel dat niet gezegd kan worden dat het medisch onderzoek onvolledig of anderszins ondeugdelijk is geweest. Met de rechtbank ziet de Raad in de voorhanden zijnde medische gegevens onvoldoende aanleiding te oordelen dat het Uwv de beperkingen van appellante heeft onderschat. De van de zijde van appellante overgelegde (medische) stukken werpen geen ander licht op de zaak.
Ter zitting van de Raad heeft de gemachtigde van appellante aangevoerd dat er op het onderdeel duwen en trekken een discrepantie bestaat tussen het rapport van de verzekeringsarts Ph. Poldervaart van 23 maart 2001 en de door de arbeidsdeskundige P. Blom bij het raadplegen van het Functie Informatie Systeem (FIS) gehanteerde van 2 juli 2001 daterende, overigens door een andere verzekeringsarts, L. Greveling, opgestelde Verwoording Belastbaarheid Belanghebbende. Blijkens het rapport van Poldervaart is duwen en trekken beperkt, waarbij de opmerking is geplaatst dat het in gang zetten van draaiende bewegingen met het lichaamsgewicht niet beperkt is. Blom is echter uitgegaan van geen beperking bij duwen en trekken. Ter zitting van de Raad heeft de gemachtigde van het Uwv gesignaleerd dat deze grief eerst ter zitting naar voren is gebracht, maar overigens verklaard dat geen van de geduide functies een belasting heeft bij het onderdeel duwen en trekken, zodat de functies passend zijn te achten. De Raad volgt het standpunt van het Uwv in deze. Voorts heeft appellante, ook eerst ter zitting van de Raad, aangevoerd dat zij niet 500 maal per uur 80 centimeter kan reiken, zoals door het Uwv is aangenomen. De gemachtigde van het Uwv heeft verklaard dat hij geen medicus is en op deze grief ter zitting niet kan reageren. De Raad overweegt dat deze grief te laat is opgeworpen en bovendien niet geobjectiveerd is. De grief kan dan ook niet slagen.
Ook wat betreft de opleidingseisen oordeelt de Raad dat de functies passend zijn voor appellante. De Raad volstaat met verwijzing naar de aangevallen uitspraak en maakt de overwegingen van de rechtbank hieromtrent tot de zijne. Voor zover het gebruik van een computer in geduide functies noodzakelijk is, is de Raad van oordeel dat van appellante verwacht mag worden dat zij zich deze vaardigheid in betrekkelijk korte tijd eigen kan maken. Voor geen van de geduide functies geldt dat het hebben van ervaring met het gebruik van computers een vereiste is.
Nu appellante ter zitting van de Raad haar grief met betrekking tot de actualiseringsdata van de geduide functies heeft laten vallen, zal de Raad dat punt onbesproken laten.
Het bovenstaande leidt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt waaruit volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht zijn geen termen aanwezig.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.J.H. Doornewaard. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C.W. Ris-van Huussen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 18 augustus 2006.
(get.) G.J.H. Doornewaard.
(get.) A.C.W. Ris-van Huussen.