ECLI:NL:CRVB:2006:AY6857
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- H. Bolt
- Rechtspraak.nl
Weigering van WW-uitkering wegens niet-beschikbaarheid voor arbeid en gezondheidstoestand
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 augustus 2006 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een WW-uitkering aan appellant. De zaak betreft een geschil tussen appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De rechtbank Rotterdam had eerder op 31 oktober 2005 de uitspraak gedaan dat het beroep van appellant ongegrond was, wat appellant in hoger beroep aanvecht.
De Centrale Raad van Beroep heeft het procesverloop in acht genomen, waarbij appellant niet is verschenen op de zitting van 28 juni 2006, terwijl het Uwv zich liet vertegenwoordigen door mr. H. van Wijngaarden. De Raad heeft de zaak beoordeeld aan de hand van de Werkloosheidswet (WW) en de relevante bepalingen die golden ten tijde van het geschil. Het Uwv had in zijn besluit van 9 maart 2005 aan appellant meegedeeld dat hij per 30 december 2004 geen recht had op een WW-uitkering, omdat hij niet beschikbaar was voor werk.
De Raad heeft de overwegingen van de rechtbank bevestigd en geconcludeerd dat appellant niet beschikbaar was voor de arbeidsmarkt, zoals vereist door artikel 16, eerste lid, aanhef en onder b, van de WW. De Raad heeft vastgesteld dat appellant geen activiteiten heeft ondernomen die zouden wijzen op feitelijke beschikbaarheid voor werk, zoals sollicitaties of inschrijving bij uitzendbureaus. Gezien de gezondheidstoestand van appellant en het gebrek aan bewijs van pogingen om werk te vinden, heeft de Raad geoordeeld dat de weigering van de WW-uitkering op juiste gronden is gebeurd.
De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en de Raad heeft geen termen aanwezig geacht om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. De beslissing is openbaar uitgesproken door H. Bolt, met P. Boer als griffier.