ECLI:NL:CRVB:2006:AY6857

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 augustus 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/6857 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. Bolt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WW-uitkering wegens niet-beschikbaarheid voor arbeid en gezondheidstoestand

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 augustus 2006 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een WW-uitkering aan appellant. De zaak betreft een geschil tussen appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De rechtbank Rotterdam had eerder op 31 oktober 2005 de uitspraak gedaan dat het beroep van appellant ongegrond was, wat appellant in hoger beroep aanvecht.

De Centrale Raad van Beroep heeft het procesverloop in acht genomen, waarbij appellant niet is verschenen op de zitting van 28 juni 2006, terwijl het Uwv zich liet vertegenwoordigen door mr. H. van Wijngaarden. De Raad heeft de zaak beoordeeld aan de hand van de Werkloosheidswet (WW) en de relevante bepalingen die golden ten tijde van het geschil. Het Uwv had in zijn besluit van 9 maart 2005 aan appellant meegedeeld dat hij per 30 december 2004 geen recht had op een WW-uitkering, omdat hij niet beschikbaar was voor werk.

De Raad heeft de overwegingen van de rechtbank bevestigd en geconcludeerd dat appellant niet beschikbaar was voor de arbeidsmarkt, zoals vereist door artikel 16, eerste lid, aanhef en onder b, van de WW. De Raad heeft vastgesteld dat appellant geen activiteiten heeft ondernomen die zouden wijzen op feitelijke beschikbaarheid voor werk, zoals sollicitaties of inschrijving bij uitzendbureaus. Gezien de gezondheidstoestand van appellant en het gebrek aan bewijs van pogingen om werk te vinden, heeft de Raad geoordeeld dat de weigering van de WW-uitkering op juiste gronden is gebeurd.

De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en de Raad heeft geen termen aanwezig geacht om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. De beslissing is openbaar uitgesproken door H. Bolt, met P. Boer als griffier.

Uitspraak

05/6857 WW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 31 oktober 2005, 05/1991, (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 9 augustus 2006.
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 juni 2006. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H. van Wijngaarden, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad stelt voorop dat het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de Werkloosheidswet (WW) en de daarop berustende bepalingen, zoals die luidden ten tijde als hier van belang.
2. Bij het bestreden besluit van 15 april 2005 heeft het Uwv na daartegen gemaakt bezwaar zijn besluit van 9 maart 2005 gehandhaafd, bij welk besluit aan appellant was meegedeeld dat hij per 30 december 2004 geen WW-uitkering kan krijgen omdat hij niet beschikbaar was voor werk.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard.
4.1. In geding is de vraag of de Raad zich kan stellen achter het oordeel van de rechtbank dat het Uwv zich bij het bestreden besluit terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellant niet beschikbaar was om arbeid te aanvaarden als bedoeld in artikel 16, eerste lid, aanhef en onder b, van de WW.
4.2. De Raad beantwoordt deze vraag bevestigend en stelt zich achter de overwegingen van de aangevallen uitspraak. Ook de Raad is van oordeel dat uit de voorhanden zijnde gegevens niet anders kan worden afgeleid dan dat appellant duidelijk heeft doen blijken dat hij zich in verband met zijn gezondheidstoestand niet beschikbaar stelde voor de arbeidsmarkt. Ook heeft de Raad uit de gedingstukken moeten opmaken dat appellant geen activiteiten heeft ontplooid waaruit feitelijke beschikbaarheid kan worden afgeleid. Niet gebleken is dat appellant pogingen heeft gedaan om aan het werk te komen bijvoorbeeld door middel van (open) sollicitaties, inschrijving bij een of meer uitzendbureaus of door raadpleging van de vacaturebank.
4.3. Uit het vorenstaande volgt dat appellant op juiste gronden een WW-uitkering is ontzegd. De aangevallen uitspraak komt dan ook voor bevestiging in aanmerking.
5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H. Bolt. De beslissing is, in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier, uitgesproken in het openbaar op 9 augustus 2006.
(get.) H. Bolt.
(get.) P. Boer.