ECLI:NL:CRVB:2006:AY6858

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 augustus 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/6103 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. Bolt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WW-uitkering en vergoeding van kosten in bezwaar door het Uwv

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 6 september 2005, waarin de rechtbank het beroep van appellante tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond verklaarde. Het Uwv had in een besluit van 1 april 2005 de bezwaren van appellante tegen een eerdere weigering van een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) gegrond verklaard, maar had tevens de vergoeding van kosten in bezwaar afgewezen. Appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. B.J.M. de Leest, stelde dat het Uwv ten onrechte de vergoeding van kosten voor het indienen van een bezwaarschrift had afgewezen, omdat zij meende dat het indienen van een aanvullend bezwaarschrift recht gaf op vergoeding.

Tijdens de zitting op 28 juni 2006 heeft de Raad voor de Rechtspraak de zaak behandeld. Het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. A.E.M. Kuppens. De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad oordeelde dat het Uwv terecht had besloten dat appellante geen aanspraak kon maken op vergoeding van kosten, omdat het indienen van een aanvullend bezwaarschrift niet onder de vergoedingsmogelijkheden valt zoals vastgelegd in de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De Raad concludeerde dat de overwegingen van de rechtbank juist waren en dat het hoger beroep van appellante niet tot een ander oordeel kon leiden. De uitspraak werd gedaan door H. Bolt, in tegenwoordigheid van griffier P. Boer, op 9 augustus 2006. De Raad achtte geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling op grond van artikel 8:75 van de Awb.

Uitspraak

05/6103 WW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], wonende te [woonplaats], (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 6 september 2005, 05/1151, (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 9 augustus 2006.
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. B.J.M. de Leest, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 juni 2006. Appellante is verschenen bij gemachtigde mr. De Leest. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.E.M. Kuppens, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
II. OVERWEGINGEN
1. Bij het bestreden besluit van 1 april 2005 heeft het Uwv de bezwaren van appellante tegen het besluit van 20 december 2004, inhoudende een weigering appellante een uitkering op grond van de Werkloosheidswet toe te kennen, gegrond verklaard. Bij het bestreden besluit heeft het Uwv appellante tevens medegedeeld dat nu het bezwaarschrift d.d. 15 januari 2005 door appellante zelf is ingediend en voldoet aan de minimumeisen die de Algemene wet bestuursrecht (Awb) stelt aan de indiening van een bezwaarschrift, appellante geen aanspraak kan maken op vergoeding voor gemaakte kosten ter zake van de handeling van het indienen van het bezwaarschrift.
Naar de mening van het Uwv doet de omstandigheid dat de gemachtigde van appellante op 21 maart 2005 een aanvullend bezwaarschrift heeft ingediend hier niet aan af omdat het indienen van een aanvullend bezwaarschrift in de bijlage van het Besluit Proceskosten niet opgenomen is als een handeling waarvoor vergoeding mogelijk is.
2. Het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep bij de rechtbank heeft zich toegespitst op de vraag of het Uwv terecht de door appellante gevraagde vergoeding van kosten in bezwaar heeft afgewezen.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank deze vraag bevestigend beantwoord en het beroep van appellante gemotiveerd ongegrond verklaard.
De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en maakt de overwegingen die haar tot dat oordeel hebben geleid, tot de zijne. Hetgeen in hoger beroep namens appellante is aangevoerd, kan de Raad niet tot een ander oordeel brengen.
Het hiervoor overwogene leidt tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
Voor een proceskostenveroordeling op grond van artikel 8:75 van de Awb acht de Raad geen termen aanwezig.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H. Bolt. De beslissing is, in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier, uitgesproken in het openbaar op 9 augustus 2006.
(get.) H. Bolt.
(get.) P. Boer.