ECLI:NL:CRVB:2006:AY7019

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 augustus 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/2595 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verzet
Rechters
  • H. Bolt
  • P. Boer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen uitspraak van de Centrale Raad van Beroep inzake WW-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 augustus 2006 uitspraak gedaan in het verzet van een appellant tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zutphen van 21 maart 2005. De zaak betreft een geschil over de toekenning van een WW-uitkering, waarbij de Raad opmerkt dat tegen een uitspraak van de rechtbank als bedoeld in artikel 8:55, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht geen hoger beroep kan worden ingesteld. De appellant heeft geen gronden naar voren gebracht die het oordeel van de Raad in de eerdere uitspraak kunnen ondermijnen.

Voorafgaand aan de zitting op 28 juni 2006 heeft de appellant een verzoek tot wraking ingediend tegen rechter H. Bolt, maar dit verzoek is op 5 juli 2006 door een wrakingskamer afgewezen. Tijdens de zitting op 5 juli 2006 zijn zowel de appellant als het Uwv niet verschenen. De Raad heeft vastgesteld dat het verzet ongegrond is, omdat de appellant geen nieuwe argumenten heeft aangedragen die het eerdere oordeel van de Raad kunnen weerleggen.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn beslissing geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door H. Bolt, in tegenwoordigheid van griffier P. Boer, en is openbaar uitgesproken. De datum van de uitspraak is 16 augustus 2006.

Uitspraak

05/2595 WW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
als bedoeld in artikel 8:55, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet in verband met het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 21 maart 2005, 04/1534 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 16 augustus 2006.
I. PROCESVERLOOP
Bij uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet van
7 september 2005 heeft de Raad het door appellant ingestelde hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen de uitspraak van de Raad van 7 september 2005 heeft appellant verzet gedaan.
Voor de aanvang ter zitting van de enkelvoudige kamer van de Raad op 28 juni 2006 is een verzoek om wraking van de in de kennisgeving van de behandeling van de zaak vermelde rechter, H. Bolt, ingekomen.
Een wrakingskamer van de Raad heeft bij uitspraak van 5 juli 2006 het verzoek om wraking afgewezen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 juli 2006. Appellant en het Uwv zijn niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
De uitspraak van de Raad van 7 september 2005 berust hierop, dat tegen een uitspraak van de rechtbank als bedoeld in artikel 8:55, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht geen hoger beroep kan worden ingesteld.
De Raad stelt vast dat appellant in verzet geen gronden naar voren heeft gebracht die afbreuk kunnen doen aan het in de uitspraak waartegen het verzet is gericht door de Raad verwoorde oordeel.
Gelet op het voorgaande dient het verzet ongegrond te worden verklaard.
Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door H. Bolt. De beslissing is, in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier, uitgesproken in het openbaar op 16 augustus 2006.
(get.) H. Bolt.
(get.) P. Boer.