ECLI:NL:CRVB:2006:AY8273
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J. Janssen
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellante in het kader van de WAO
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 17 maart 2004, waarin de rechtbank de beroepen tegen de besluiten van het Uwv ongegrond heeft verklaard. De Centrale Raad van Beroep heeft op 15 september 2006 uitspraak gedaan. Appellante, vertegenwoordigd door mr. W.G. Fischer, heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte geen eigen deskundige heeft benoemd, ondanks de verklaringen van haar behandelend arts, J.F.W.M. Bartelsman. Appellante stelt dat deze verklaringen aanleiding hadden moeten geven tot een objectieve beoordeling van haar arbeidsongeschiktheid.
De Raad heeft overwogen dat er voldoende functies met voldoende arbeidsplaatsen zijn voorgehouden die binnen de belastbaarheid van appellante vallen. De Raad concludeert dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante terecht is vastgesteld op 65 tot 80% in de zin van de WAO. De Raad oordeelt dat het hoger beroep niet kan slagen en bevestigt de aangevallen uitspraak. Tevens zijn er geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskosten worden toegewezen.
De uitspraak is gedaan door J. Janssen, in tegenwoordigheid van M.H.A. Uri als griffier. De zitting vond plaats op 4 augustus 2006, waar zowel appellante als het Uwv niet zijn verschenen. De Raad heeft de eerdere besluiten van het Uwv, die de uitkering van appellante herzien en vastgesteld hebben, bevestigd. De Raad heeft geen aanleiding gezien om de bevindingen van de bezwaarverzekeringsarts in twijfel te trekken, aangezien deze arts gemotiveerd heeft aangegeven dat er geen nieuwe medische feiten zijn die de eerdere besluiten zouden ondermijnen.