ECLI:NL:CRVB:2006:AY9122
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- M.C.M. van Laar
- N.J. Haverkamp
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake WAO-uitkering en medische en arbeidskundige grondslagen
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraken van de rechtbank 's-Hertogenbosch met betrekking tot zijn WAO-uitkering. De Centrale Raad van Beroep heeft op 27 september 2006 uitspraak gedaan. Appellant had eerder een uitkering ontvangen van het Uwv, maar na een herbeoordeling door het Uwv werd de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 25 tot 35%. De rechtbank had in eerdere uitspraken de medische grondslag van het besluit van het Uwv bevestigd, maar de arbeidskundige grondslag als onvoldoende gemotiveerd beoordeeld. In hoger beroep heeft appellant grieven ingediend tegen de besluiten van het Uwv, waarbij hij stelde dat zijn medische beperkingen niet correct waren ingeschat.
De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv bij besluit 2 opnieuw over de aanspraken van appellant heeft beslist, waardoor het hoger beroep tegen het eerste besluit niet-ontvankelijk werd verklaard. De Raad heeft de medische en arbeidskundige grondslagen van het besluit 2 beoordeeld en geconcludeerd dat deze voldoende onderbouwd waren. Appellant had zijn stellingen over extra beperkingen niet met medische stukken onderbouwd, waardoor de Raad geen reden zag om te twijfelen aan de juistheid van de besluiten van het Uwv. De geschiktheid van de functies die aan de schatting ten grondslag lagen, werd ook voldoende gemotiveerd. De Raad heeft het beroep tegen besluit 2 ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak 2 bevestigd, waarbij de rechtsgevolgen van het besluit in stand zijn gelaten.
De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige onderbouwing van medische en arbeidskundige beoordelingen in het kader van de WAO en de verantwoordelijkheden van zowel het Uwv als de appellant in het proces.