ECLI:NL:CRVB:2006:AY9484
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.C. Schoemaker
- B. J. van der Net
- G. van der Wiel
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de rechtmatigheid van de arbeidsongeschiktheidsuitkering en premiedifferentiatie in het kader van de WAO
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank Utrecht, waarin de rechtmatigheid van een arbeidsongeschiktheidsuitkering en de daaruit voortvloeiende premiedifferentiatie aan de orde zijn. Appellante, vertegenwoordigd door R.T. van Baarlen, heeft bezwaar gemaakt tegen de door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) vastgestelde gedifferentieerde premie voor het premiejaar 2002, die was vastgesteld op 3,99%. Dit besluit was gebaseerd op een uitkering die aan een ex-werknemer van appellante was toegekend. Appellante betwist de rechtmatigheid van deze uitkering en heeft in dat kader een bezwaarschrift ingediend.
De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat de beoordeling van het geschil plaatsvindt op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). De Raad oordeelt dat de arbeidsongeschiktheidslast die aan appellante is toegerekend, is gebaseerd op een eerder besluit van 17 maart 1999, en dat artikel 87e van de WAO van toepassing is. Dit artikel bepaalt dat een werkgever niet kan aanvoeren dat de arbeidsongeschiktheidsuitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is vastgesteld in een procedure over de gedifferentieerde premie.
De Raad heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geconcludeerd dat er geen grond is voor het gegrond verklaren van het beroep van appellante. De Raad heeft ook geoordeeld dat er geen termen zijn voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en het hoger beroep van appellante wordt afgewezen. De uitspraak is gedaan in aanwezigheid van de griffier C.M.T. Kruls en is openbaar uitgesproken op 3 augustus 2006.